ECLI:NL:RVS:2020:407

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
202000194/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep vreemdelingenbewaring

Op 10 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 5 november 2019 in vreemdelingenbewaring geplaatst. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, had op 7 januari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het voortduren van de maatregel van de bewaring, waartegen volgens de wet geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit is geregeld in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Gezien deze wettelijke bepaling heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is in dit geval niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 februari 2020, waarbij mr. E. Steendijk als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, de griffier.

Uitspraak

202000194/1/V3.
Datum uitspraak: 10 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 januari 2020 in zaak nr. NL19.31001 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 januari 2020 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, advocaat te Nieuw-Vennep, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van de bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020
765-946.