ECLI:NL:RVS:2020:388

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
201903785/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling en haar minderjarige kind

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd op 29 maart 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 8 mei 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris gedeeltelijk vernietigd. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 6 februari 2020 het hoger beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat haar dochter in Guinee het risico loopt te worden besneden. De staatssecretaris had echter voldoende gemotiveerd dat de situatie van de vreemdeling verschilt van andere zaken waarin wel een verblijfsvergunning werd verleend. De vreemdeling komt uit de stad Conakry, waar de sociale controle minder groot is dan op het platteland, en zij heeft geen directe familie die haar zou kunnen dwingen tot besnijdenis.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat zou zijn om haar dochter te beschermen tegen besnijdenis. De vreemdeling had ook niet onderbouwd dat haar medische situatie haar zou beletten om voor haar dochter te zorgen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoeven te worden.

Uitspraak

201903785/1/V2.
Datum uitspraak: 6 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 8 mei 2019 in zaak nr. NL19.7258 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar minderjarige dochter in Guinee het risico loopt te worden besneden. Voor zover de vreemdeling daarbij heeft verwezen naar andere zaken waarin de staatssecretaris wel een verblijfsvergunning asiel heeft verleend, heeft de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de zaak van de vreemdeling op relevante punten daarvan verschilt. Hierbij zijn de volgende specifieke omstandigheden van belang.
1.1.    De staatssecretaris heeft erop gewezen dat de vreemdeling, anders dan de vreemdelingen in de door haar bedoelde zaken, niet van het platteland komt maar uit een stad, Conakry. Dat besnijdenis ook daar veel voorkomt, doet er op zichzelf niet aan af dat de sociale controle of een meisje al dan niet besneden is er minder groot is dan in een dorp, en dat in Conakry effectief bescherming tegen dreigende besnijdenis kan worden gevraagd aan de overheidsinstantie OPROGEM. Uit wat de vreemdeling heeft verklaard blijkt verder dat zij geen directe familie heeft die haar zou kunnen dwingen om haar dochter te laten besnijden. Dit is blijkens onder meer het door de staatssecretaris ingeroepen rapport van het Office français de protection des réfugiés et apatrides van 2018 een belangrijke factor bij het voorkomen van besnijdenis. Bovendien heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling in Guinee onderwijs heeft genoten tot haar 26ste levensjaar, wat het vermoeden rechtvaardigt dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar medische situatie niet in staat is om haar dochter tegen besnijdenis te beschermen. Ook met het overgelegde medisch dossier heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt. Dat de vreemdeling niet in 1988, maar in 1999 is geboren en alleen onderwijs op de lagere school heeft genoten, heeft zij niet onderbouwd. In zoverre faalt de grief.
2.    Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Prins
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2020
363-894.