201905894/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rijswijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2019 in zaak nr. 18/3350 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2018 heeft het college het schuldhulpverleningstraject van [appellante] met ingang van deze datum beëindigd.
Bij besluit van 26 april 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. Ö. Şahin, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door M. Drazenovic, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft [appellante] bij besluit van 30 juli 2015 per 3 juli 2015 toegelaten tot de schuldhulpverlening. Het schuldhulpverleningstraject bestond uit schuldbemiddeling om de problematische schulden van [appellante] af te lossen.
Het college heeft aan het besluit van 24 januari 2018 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 6 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en dat zij heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregels Schuldhulpverlening 2014 (hierna: de Beleidsregels). Daarbij heeft het college toegelicht dat [appellante] niet heeft gemeld dat zij in mei 2017 een bedrag van de Belastingdienst heeft ontvangen. Verder is tijdens het schuldhulpverleningstraject een nieuwe schuld ontstaan bij de gemeente Rijswijk, omdat een terugvorderingsbesluit ten aanzien van de bijstandsuitkering van [appellante] is genomen, aldus het college.
Wettelijk kader
2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het schuldhulpverleningstraject van [appellante] terecht heeft beëindigd. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] zich niet heeft gehouden aan de in de overeenkomst schuldhulpverlening opgenomen voorwaarden dat zij alle benodigde informatie dient te verstrekken, die verband houdt met haar financiële situatie. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat [appellante] heeft verzuimd om mededeling te doen van de belastingteruggave die zij heeft ontvangen. Verder heeft de rechtbank bij haar beoordeling betrokken dat [appellante] gedurende het schuldhulpverleningstraject een nieuwe schuld heeft laten ontstaan. Haar bijstandsuitkering is namelijk teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2019 is de grondslag voor de terugvordering van de bijstandsuitkering in stand gelaten, aldus de rechtbank. Gelet hierop is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet heeft voldaan aan de in artikel 4 van de Beleidsregels neergelegde verplichtingen.
Hoger beroep
4. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij met de belastingteruggave haar rekeningen heeft betaald, om te voorkomen dat zij nieuwe schulden zou maken. Verder voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij tijdens het schuldhulpverleningstraject nieuwe schulden heeft gemaakt, nu over de terugvordering van haar bijstandsuitkering thans hoger beroep aanhangig is bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB).
Beoordeling hoger beroep
5. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van de Beleidsregels rust op [appellante] de verplichting alle feiten, omstandigheden en wijzigingen die van belang kunnen zijn voor de schuldhulpverlening tijdig door te geven. Ook in de overeenkomst schuldhulpverlening van 3 juli 2015 is als voorwaarde voor schuldhulpverlening opgenomen dat alle benodigde informatie wordt verstrekt, die verband houdt met de financiële situatie, wat onder meer een volledige opgave van de samenstelling van het huishouden, alle inkomsten, alle uitgaven en alle schulden en het ontstaan ervan inhoudt. Dat [appellante] de door haar in mei 2017 ontvangen belastingteruggave naar eigen zeggen heeft ingezet ter voorkoming van nieuwe schulden, ontslaat haar niet van deze inlichtingenplicht. Daarbij wordt betrokken dat het college ter zitting heeft toegelicht dat extra inkomsten in beginsel worden gebruikt voor aflossing van schulden die in de schuldenregeling zijn opgenomen. Gelet hierop had het op de weg van [appellante] gelegen om melding te maken van de belastingteruggave. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellante] zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject. Verder heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat tijdens het schuldhulpverleningstraject een nieuwe schuld is ontstaan. [appellante] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op het beroep tegen het besluit tot terugvordering van de bijstandsuitkering hoger beroep ingesteld bij de CRvB. Dat de CRvB nog niet op het hoger beroep heeft beslist en de terugvordering van de bijstandsuitkering van [appellante] niet in rechte vaststaat, betekent evenwel niet dat daaraan geen betekenis toekomt bij de door het college te maken belangenafweging alvorens gebruik te maken van de bevoegdheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening.
[appellante] heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 6 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder a, van de Beleidsregels geschonden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college om die reden het schuldhulpverleningstraject aan [appellante] in redelijkheid heeft kunnen beëindigen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020
633.
BIJLAGE
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 7
1. De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[...]
Beleidsregels Schuldhulpverlening 2014
Artikel 4
Algemene verplichtingen
De verzoeker of aanvrager is verplicht het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de schuldhulpverlening, waaronder in elk geval verstaan wordt:
a. Het tijdig doorgeven van alle feiten, omstandigheden en wijzigingen die van belang kunnen zijn voor de schuldhulpverlening;
b. Het tijdig inleveren van noodzakelijke bewijsstukken;
c. Zich stipt houden aan de gemaakte afspraken, geen nieuwe schulden te maken en niet bewust bestaande schulden verhogen;
d. Het maximaliseren van inkomsten en minimaliseren van de uitgaven;
e. Het inzetten van de afloscapaciteit en het vermogen voor het aflossen van schulden.
Artikel 8
Beëindiging schuldhulpverlening en/of betalings- of schuldregeling
1. In de volgende gevallen wordt de schuldhulpverlening en/of de betalings- of schuldregeling beëindigd:
a. Na het succesvol afsluiten van de schuldhulpverlening;
b. Op schriftelijk verzoek van de aanvrager;
c. Bij verhuizing uit de gemeente Rijswijk en/of uitschrijving uit de BRP of bij vertrek met onbekende bestemming. Indien een schuldregeling is opgezet kan deze bij een verhuizing worden voortgezet via de gemeente Rijswijk;
d. Het naar het oordeel van het college niet of in onvoldoende mate voldoen aan een of meerdere verplichtingen als genoemd in artikelen 4 en 7a, of als er sprake is van het genoemde in artikel 6c, 6d, 6e, 6f, en 6g;
e. Als het college er van overtuigd is dat ze zich voldoende heeft ingespannen om een klant te ondersteunen bij het oplossen en/of stabiliseren van zijn financiële situatie;
f. Bij overlijden van de aanvrager;
2. In geval van de beëindiging van een betalings- of schuldregeling zal het college dit middels een beschikking meedelen.