ECLI:NL:RVS:2020:335

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
202000703/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

Op 3 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door twee vreemdelingen die in hoger beroep waren gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 2 oktober 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank had op 14 januari 2020 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen en tevens vroegen om een voorlopige voorziening.

De vreemdelingen verzochten de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zouden worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en dat zij opvang en verstrekkingen zouden ontvangen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, op basis van de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. Gezien de belangen die de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen.

De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat het verzoek van de vreemdelingen wordt afgewezen en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 februari 2020.

Uitspraak

202000703/2/V3.
Datum uitspraak: 3 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
verzoekers,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 14 januari 2020 in zaken nrs. NL19.23402 en NL19.23405 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 2 oktober 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 januari 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgen.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Gelet op de belangen die de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020
345.