ECLI:NL:RVS:2020:332

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
201807436/4/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om beperkte kennisneming van gespreksnotities in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juli 2018. Het beroep betreft een verzoek om beperkte kennisneming van gespreksnotities die zijn opgesteld door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst heeft aangevoerd dat de gespreksnotities vertrouwelijke informatie bevatten, waaronder interne opmerkingen en naamgegevens van medewerkers, en heeft verzocht om beperkte kennisneming van deze stukken.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het verzoek om beperkte kennisneming niet om openbaarmaking van stukken gaat, maar om de vraag of de procespartijen kennis mogen nemen van bepaalde gegevens. De Afdeling heeft de belangen afgewogen: het belang van gelijke toegang tot relevante informatie voor de partijen en het belang van de bestuursrechter om over alle benodigde informatie te beschikken. De Belastingdienst heeft niet voldoende gemotiveerd waarom [appellant] geen kennis mocht nemen van de onleesbaar gemaakte tekstgedeelten.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het verzoek tot beperkte kennisneming van de gespreksnotities niet gerechtvaardigd is. De gespreksnotities bevatten geen interne beleidsopvattingen of informatie die het algemeen belang of het belang van derden onevenredig zou schaden. De Afdeling heeft de Belastingdienst verzocht om binnen zeven dagen ongeschoonde versies van de gespreksnotities aan de Afdeling en de andere partij(en) toe te sturen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.

Uitspraak

201807436/4/A2.
Datum beslissing: 31 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juli 2018 in zaak nr. 18/699 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen,
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2018.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft ongeschoonde gespreksnotities van:
8 maart 2018 (hierna: gespreksnotitie 1)
9 maart 2018 (hierna: gespreksnotitie 2)
9 april 2018 (hierna: gespreksnotitie 3)
29 maart 2019 (hierna: gespreksnotitie 4)
Overwegingen
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de ongeschoonde gespreksnotities kennis zal nemen.
2.    Het gaat bij een verzoek om beperkte kennisneming niet om openbaarmaking van stukken, maar om de vraag of aan de procespartijen kennisneming van stukken mag worden onthouden. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of gewichtige redenen aanwezig zijn op grond waarvan een uitzondering gerechtvaardigd is op het uitgangspunt van het bestuursrecht dat de rechter recht doet op basis van stukken die aan de procespartijen bekend zijn. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat in de gespreksnotities interne opmerkingen en naamgegevens van medewerkers zijn opgenomen en het niet bedoeld is om deze opmerkingen en naamgegevens aan derden openbaar te maken.
4.    De gespreksnotities betreffen notities over telefoongesprekken van medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen met [persoon], kennelijk de gemachtigde van [appellant]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het hoger beroep geschoonde versies van de gespreksnotities overgelegd.
5.    In de geschoonde versie van gespreksnotitie 1 zijn vier tekstgedeelten onleesbaar gemaakt. In de geschoonde versie van gespreksnotitie 2 zijn vijf tekstgedeelten onleesbaar gemaakt. De gespreksnotities 1 en 2 zijn door dezelfde medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: medewerker 1) opgesteld.
De tekst van de eerste drie onleesbaar gemaakte tekstgedeelten is in gespreksnotities 1 en 2 gelijk. Het eerste en derde onleesbaar gemaakte tekstgedeelte is een aanduiding onderscheidenlijk de naam van medewerker 1. Het tweede onleesbaar gemaakte tekstgedeelte is een aanduiding van een andere medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: medewerker 3). Volgens de geschoonde versie van gespreksnotitie 1 heeft medewerker 1 [persoon] proberen terug te bellen, maar is dat niet gelukt. Volgens de geschoonde versie van gespreksnotitie 2 heeft medewerker 1 op 9 maart 2018 telefonisch contact met [persoon] gehad. Deze medewerker is dus bij [appellant] bekend. Alleen al hierom bestaat geen reden voor beperkte kennisneming van de aanduiding en naam van medewerker 1.
De tekst en context van het vierde onleesbaar gemaakte tekstgedeelte in gespreksnotitie 2 is gelijk aan niet onleesbaar gemaakte tekst in gespreksnotitie 1. Alleen al hierom bestaat geen reden voor beperkte kennisneming van dit tekstgedeelte in gespreksnotitie 2.
De tekst van het vierde onleesbaar gemaakte tekstgedeelte in gespreksnotitie 1 is gelijkluidend aan tekst die is opgenomen in gespreksnotitie 2. Deze tekst is in de geschoonde versie van gespreksnotitie 1 geheel onleesbaar gemaakt, terwijl slechts een beperkt gedeelten van deze tekst onleesbaar is gemaakt in de geschoonde versie van gespreksnotitie 2. Alleen al hierom bestaat er geen reden dit tekstgedeelte in gespreksnotitie 1 geheel onleesbaar te maken. De in gespreksnotitie 2 onleesbaar gemaakte gedeelten van deze tekst zijn feitelijk van aard en betreffen geen interne beleidsopvattingen of namen van medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen en geen informatie van of over derden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet toereikend gemotiveerd waarom [appellant] van deze tekst geen kennis mag nemen. Dat, zoals in de aanvraag is vermeld, het niet de bedoeling is dat interne opmerkingen aan derden openbaar worden gemaakt, is daarvoor onvoldoende.
De naam van medewerker 3 is in het in de vorige alinea aangeduide tekstgedeelte vermeld en is niet onleesbaar gemaakt in de geschoonde versie van gespreksnotitie 2. Er bestaat daarom geen reden voor beperkte kennisneming van de aanduiding van deze medewerker in de gespreksnotities 1 en 2.De Belastingdienst/Toeslagen heeft ook niet gemotiveerd waarom [appellant] van deze aanduidingen geen kennis mag nemen.
Gezien het voorgaande acht de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming van de gespreksnotities 1 en 2 niet gerechtvaardigd.
6.    In de geschoonde versie van gespreksnotitie 3 zijn zeven tekstgedeelten onleesbaar gemaakt. In de geschoonde versie van gespreksnotitie 4 zijn vier tekstgedeelten onleesbaar gemaakt. De gespreksnotities 3 en 4 zijn door dezelfde medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: medewerker 2) opgesteld.
De onleesbaar gemaakte tekstgedeelten één, vier en zes van gespreksnotitie 3 en de onleesbaar gemaakte tekstgedeelten één en twee van gespreknotitie 4 betreffen aanduidingen dan wel de naam van medewerker 2. Volgens de geschoonde versies van gespreksnotities 3 en 4 heeft deze medewerker op 9 april 2018 en 25 maart 2019 telefonisch contact met [persoon] gehad. Deze medewerker is dus bij [appellant] bekend. Alleen al hierom bestaat geen reden voor beperkte kennisneming van de aanduidingen en naam van medewerker 2.
De onleesbaar gemaakte tekstgedeelten twee, drie, zeven en acht van gespreksnotitie 3 en de onleesbaar gemaakte tekstgedeelten drie en vier van gespreksnotitie 4 betreffen geen interne beleidsopvattingen of namen van medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen en geen informatie van of over derden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet toereikend gemotiveerd waarom [appellant] van deze tekst geen kennis mag nemen. Dat, zoals in de aanvraag is vermeld, het niet de bedoeling is dat interne opmerkingen aan derden openbaar worden gemaakt, is daarvoor onvoldoende.
Het vijfde onleesbaar gemaakte tekstgedeelte van gespreksnotitie 3 is grotendeels feitelijk van aard. Dit tekstgedeelte betreft geen interne beleidsopvattingen of namen van medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen en geen informatie van of over derden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet toereikend gemotiveerd waarom [appellant] van dit tekstgedeelte geen kennis mag nemen. Dat, zoals in de aanvraag is vermeld, het niet de bedoeling is dat interne opmerkingen aan derden openbaar worden gemaakt, is daarvoor onvoldoende.
Gezien het voorgaande acht de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming van de gespreksnotities 3 en 4 niet gerechtvaardigd.
7.    De Afdeling bepaalt dat de hiervoor vermelde gespreksnotities worden teruggezonden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
8.    Indien de Belastingdienst/Toeslagen geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om een ongeschoonde versie van de stukken waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    verzoekt de Belastingdienst/Toeslagen binnen 7 dagen na heden ongeschoonde versies van de gespreksnotities van 8 maart 2018, 9 maart 2018, 9 april 2018 en 29 maart 2019 aan de Afdeling en de andere partij(en) toe te sturen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2020