201905539/2/A3.
Datum beslissing: 30 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Utrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2019 in zaken nrs. 18/3844, 18/3845, 18/3956, 18/3957, 18/2645, 18/3220 en 18/3057 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2019. Het gaat in deze zaak over het zonder omzettings- dan wel omgevingsvergunningen omzetten van panden van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte.
Het college heeft op 10 januari 2020 een uittreksel uit de Basisregistratie Personen overgelegd betreffende het pand [locatie] te Utrecht en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Overwegingen
1. Het college heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van het uittreksel kennis zal nemen. Ter motivering van het verzoek heeft het college aangevoerd dat het uittreksel diverse persoonsgegevens bevat van al dan niet voormalige bewoners van het pand waar de overtreding is geconstateerd en waartegen handhavend is opgetreden, zoals namen en geboortedata of gegevens die herleidbaar zijn tot personen zoals vestigingsdata en nieuwe woonadressen. Het college is van mening dat het uittreksel niet aan derden zoals [appellanten] mag verstrekken. Het document is echter wel van belang voor de beoordeling, of en sinds wanneer sprake is geweest van omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte in het pand. In de bestreden besluiten is zoveel als mogelijk gedeeld welke informatie is betrokken bij de handhavingsbesluiten, aldus het college.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De Afdeling heeft kennisgenomen van het uittreksel. Zij acht aannemelijk dat kennisneming daarvan zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder dan het belang van [appellanten] om kennis te nemen van het uittreksel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college heeft meegedeeld welke informatie is betrokken bij de handhavingsbesluiten.
4. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Daalder w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer griffier