ECLI:NL:RVS:2020:3142

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
202003401/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging tijdelijk huisverbod opgelegd door burgemeester van Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de burgemeester van Rotterdam om een tijdelijk huisverbod te verlengen. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 25 april 2020 na een geweldsincident waarbij [appellant] zijn vader had bedreigd en lichtgewond had geraakt. De burgemeester verlengde het huisverbod op 4 mei 2020 tot 23 mei 2020, omdat de dreiging voor de veiligheid van de ouders en het minderjarige zusje van [appellant] aanhield. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het huisverbod te beëindigen. De verklaringen van de ouders van [appellant] gaven aan dat er nog steeds een gevaarlijke situatie bestond, ondanks hun verzoek om het huisverbod op te heffen. De burgemeester had ook voldoende hulpverlening aangeboden aan [appellant], maar hij had hier geen gebruik van gemaakt. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belangen van de ouders en het zusje zwaarder wogen dan die van [appellant].

De zaak benadrukt de noodzaak van bescherming van kwetsbare gezinsleden in situaties van huiselijk geweld en de rol van de burgemeester in het waarborgen van de veiligheid binnen de woning. De Raad van State bevestigde dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod te verlengen en dat het contactverbod met de ouders en het zusje gerechtvaardigd was in het belang van hun veiligheid.

Uitspraak

202003401/1/A3.
Datum uitspraak: 30 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 20 mei 2020 in zaak nrs. C/10/596804/ KG ZA 20-408 en C/10/596801 / FA RK 20-3539 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2020 heeft de burgemeester een aan [appellant] opgelegd tijdelijk huisverbod verlengd tot 23 mei 2020.
Bij mondelinge uitspraak van 20 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2020, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D.J.J. Straver, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is 21 jaar. Hij woont bij zijn vader (55 jaar), moeder (46 jaar) en zusje (inmiddels 7 jaar). Al enkele jaren is er ruzie en zijn er spanningen - voornamelijk tussen hem en zijn vader - als hij thuis is. In april 2017 heeft de burgemeester wegens een geweldsincident een huisverbod opgelegd aan [appellant]. Op 24 april 2020 deed zich ook een incident voor in de woning. [appellant] kreeg ruzie met zijn vader. Daarbij heeft hij een eetkamerstoel gepakt, waarmee hij dreigend naar zijn vader is toegelopen. Korte tijd later heeft hij een eetkamerstoel naar zijn vader gegooid, die daardoor lichtgewond is geraakt. Toen de vader zei dat het nu klaar was, heeft [appellant] gezegd dat het helemaal niet klaar was, dat hij een vuurwapen zou ophalen en dat zijn vader het dan zou gaan zien. Daarna heeft [appellant] de woning verlaten. Een nicht van [appellant] heeft de politie gebeld. De politie is naar de woning gekomen. Andere politieagenten hebben [appellant] op enige afstand van de woning aangehouden en vervolgens meegenomen naar het politiebureau.
Besluit van de burgemeester
2.    Naar aanleiding van dit incident heeft de burgemeester op 25 april 2020 een tijdelijk huisverbod opgelegd aan [appellant]. Hiertegen heeft [appellant] geen rechtsmiddelen aangewend. Over dit besluit gaat deze zaak dus niet.
3.    Op 4 mei 2020 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd tot 23 mei 2020. Hiertegen heeft [appellant] wel rechtsmiddelen aangewend. Daarover gaat deze zaak.
4.    Aan de verlenging heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de dreiging van gevaar voor de veiligheid van de vader en moeder en het zusje van [appellant] of het ernstige vermoeden van dat gevaar zich voortzette. Doordat er geen veiligheidsafspraken waren gemaakt, was de situatie niet veranderd sinds de oplegging. Ook was er geen hulpverlening opgestart voor [appellant]. [appellant] wilde geen medewerking verlenen. Omdat geen sprake was van reële aanvang van adequate hulpverlening die ziet op gedragsverandering van [appellant], was er ook geen indicatie voor een afname van het gevaar. De burgemeester heeft daarom verlenging van het huisverbod noodzakelijk geacht voor de rust en veiligheid van de ouders en het minderjarige zusje van [appellant], ondanks dat beide ouders hebben gezegd dat het huisverbod niet hoeft te worden verlengd. Een verlenging bood Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond de mogelijkheid om nader te onderzoeken welke maatregelen moesten worden getroffen om de veiligheid en het welzijn van het minderjarige zusje te waarborgen. Verlenging diende ook het belang van de inzet van hulpverlening voor [appellant] zelf en voor zijn ouders. Indien [appellant] gedurende het huisverbod niet langer een verblijfplaats had, kon hij zich wenden tot de casemanager. De belangen van de achterblijvers wegen zwaarder dan het belang van [appellant], aldus de burgemeester.
Toetsingskader
5.    De relevante bepalingen uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en de Wet tijdelijk huisverbod zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6.    De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Een huisverbod geldt voor een periode van tien dagen (artikel 2, eerste lid, van de Wth). De rechtbank heeft overwogen dat, omdat [appellant] geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit tot oplegging van het huisverbod, vaststaat dat het gevaar bestond op het moment dat de burgemeester dat besluit nam en dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod aan [appellant] op te leggen. Dit heeft [appellant] in hoger beroep niet bestreden.
7.    De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet (artikel 9, eerste lid, van de Wth). In beroep heeft [appellant] uitdrukkelijk geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van de burgemeester dat de dreiging van het gevaar of het ernstige vermoeden daarvan zich voortzette. De rechtbank heeft overwogen dat geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gevaar ten tijde van de verlenging van het huisverbod was geweken en dat de burgemeester dan ook bevoegd was om het huisverbod te verlengen. Ook dit heeft [appellant] in hoger beroep niet bestreden.
8.    Het geschil gaat over de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen. Ook gaat het geschil over de vraag of de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het huisverbod te beëindigen.
Aangevallen uitspraak
9.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester aan [appellant] een slaapplek in de opvang heeft aangeboden, maar dat hij hiervan geen gebruik heeft gemaakt. De burgemeester heeft het belang van de achterblijvers bij een rustig en veilig verblijf in de woning in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij terugkeer in de woning. Verder is ruim voldoende hulp aangeboden aan [appellant]. Geprobeerd is om een systeemgesprek in te plannen om veiligheidsafspraken te maken tussen alle betrokkenen, maar [appellant] wilde daar niet aan meewerken. Ook is hem hulp voor conflictbeheersing aangeboden en is hulp ingezet voor het vinden van zelfstandige woonruimte en een baan of uitkering. Verder heeft de burgemeester de noodzaak van een contactverbod voldoende gemotiveerd. De burgemeester heeft naar voren gebracht dat het conflict weliswaar voornamelijk speelt tussen [appellant] en zijn vader, maar dat contact tussen [appellant] en zijn moeder zou kunnen leiden tot spanningen tussen beide ouders onderling. Dat zou zeer ongewenst zijn. Daarnaast blijkt uit het besluit van de burgemeester dat de aanleiding voor het incident op 24 april 2020 (hardhandig) contact tussen [appellant] en zijn moeder was. Verder is gebleken dat ten tijde van het incident een onderzoek gaande was naar de veiligheid van de minderjarige zus van [appellant]. Omdat dit onderzoek ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog niet was afgerond, konden geen risico's in het contact worden genomen. Het is redelijk dat de burgemeester het contactverbod tussen [appellant] en de achterblijvers heeft gehandhaafd, ook al was bekend dat [appellant] contact had met zijn moeder. Het handhaven van het contactverbod was een manier om de situatie te controleren.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat zich na de verlenging geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die nopen tot beëindiging van het huisverbod. De situatie is na de verlenging ongewijzigd gebleven. Er hebben geen gesprekken plaatsgevonden tussen betrokkenen, waardoor er geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt.
Gronden van het hoger beroep
10.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod, met inbegrip van het contactverbod, te verlengen. Verder betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het contactverbod te beëindigen. Hij voert aan dat verlenging van het huisverbod niet gewenst was door de achterblijvers. Duidelijk is dat zij met name wilden dat het contactverbod werd opgeheven. Bovendien was het destijds ramadan, waaraan zowel door hemzelf als door zijn ouders veel waarde wordt gehecht. Door het huisverbod konden zij de ramadan niet samen houden. Dit leidde tot onvrede over en overtreding van het huisverbod. Het standpunt van de burgemeester dat verlenging van het huisverbod toch noodzakelijk was voor de rust en veiligheid van de ouders en het zusje van [appellant], is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Niet is gesteld of gebleken dat moeder en zusje getuige zijn geweest van het incident of van de gestelde achterliggende problematiek. [appellant] betwist dat de aanleiding voor het incident was gelegen in (hardhandig) contact tussen hem en zijn moeder. Er was geen sprake was van gevaar voor de veiligheid van moeder en zusje en evenmin van een ernstig vermoeden daarvan. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat op het moment van het incident een onderzoek liep naar de veiligheid van het zusje. Uit de stukken blijkt bovendien dat de band tussen [appellant] en zijn zusje goed en liefdevol is. Het contactverbod was volgens hem in elk geval ten aanzien van zijn moeder en zusje niet noodzakelijk. Omdat voor hen geen gevaar dreigde, deed zich ten aanzien van hen niet de in de Wth omschreven situatie voor. Het contactverbod betekende daarom ten aanzien van hen een niet in de wet voorziene en dus een ongerechtvaardigde inmenging in het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op familie- en gezinsleven. Verder is onvoldoende gemotiveerd dat contact met moeder zou kunnen leiden tot spanningen tussen vader en moeder onderling. Omdat niet is gebleken van een onderzoek naar de veiligheid van zijn zusje, is ook ten onrechte overwogen dat geen risico's in het contact konden worden genomen, aldus [appellant].
Oordeel van de Afdeling
11.    Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [appellant] niet bestreden dat de dreiging van het gevaar of het ernstige vermoeden daarvan zich ten tijde van de verlenging van het huisverbod voortzette. Zijn vader en moeder hebben inderdaad verklaard dat het huisverbod niet hoefde te worden verlengd. Zijn vader heeft toen echter ook gezegd dat hij [appellant] niet meer wil zien in de woning, dat hij niet meer met hem in één woning kan verblijven en dat hij geen contact meer met hem wil. Verder heeft hij gezegd dat hij af en toe bang is voor [appellant], namelijk als [appellant] boos is. Volgens hem is [appellant] elke dag boos zodra hij wakker is. De moeder heeft gezegd dat [appellant] plotseling boos wordt en dat hij en haar man niet onder één dak kunnen wonen. Verder heeft zij gezegd dat zij vroeger niet bang was voor [appellant], maar nu wel omdat hij haar pijn heeft gedaan. Uit deze verklaringen van vader en moeder volgt dat zij niet hebben gezegd dat het gevaar voor de veiligheid geweken was, maar juist het tegendeel.
Dat zowel [appellant] zelf als zijn ouders hebben verklaard dat de spanningen en ruzies zich voornamelijk voordeden tussen [appellant] en zijn vader, betekent niet dat geen gevaar dreigde voor zijn zusje en moeder die in dezelfde woning woonden. [appellant] kon immers plotseling boos worden en was daarbij onberekenbaar. Anders dan [appellant] aanvoert, komt in de stukken wel naar voren dat zijn moeder en zusje getuige waren van het incident op 24 april 2020. In diverse stukken staat dat de directe aanleiding van het incident was dat de vader er wat van zei dat [appellant] zijn moeder hardhandig vastpakte. De moeder heeft ook zelf verklaard dat [appellant] haar pijn had gedaan. Verder staat in een meldformulier Veilig Thuis van 24 april 2020 dat het zusje, dat destijds zes jaar was, getuige is geweest van het incident. In datzelfde document staat dat het zusje in het verleden meermalen getuige is geweest van incidenten die zich rond [appellant] in de woning hebben voorgedaan. [appellant] wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat zijn zusje geen getuige is geweest van de problematiek achter het incident op 24 april 2020. Verder liep er ten tijde van de oplegging van het huisverbod weliswaar geen onderzoek naar de veiligheid van het zusje, maar dit onderzoek is wel gestart naar aanleiding van de oplegging. Ten tijde van de verlenging waren de uitkomsten van dit onderzoek echter nog niet beschikbaar. Dat [appellant] zelf heeft verklaard dat hij een liefdevolle relatie heeft met zijn zusje, is onvoldoende om aan te nemen dat haar veiligheid geen gevaar liep.
Dat de vader en moeder van [appellant] ondanks het dreigende gevaar hebben verklaard dat het huisverbod niet hoefde te worden verlengd, was omdat zij niet wilden dat hun zoon - juist tijdens de ramadan - op straat moest leven en omdat hij hulp nodig had. Daarom bracht zijn moeder hem ook dagelijks, op enige afstand van de woning, eten. De burgemeester heeft echter te kennen gegeven dat hij voor opvang van [appellant] wilde zorgen. Ook heeft de burgemeester hem diverse vormen van hulpverlening aangeboden. Onder die omstandigheden mocht de burgemeester doorslaggevend gewicht toekennen aan het belang van de ouders en het zusje van [appellant] bij rust en veiligheid in de woning, het belang om verder te kunnen onderzoeken welke maatregelen getroffen moesten worden voor het waarborgen van de veiligheid en het welzijn van het zusje en het belang om alsnog te proberen om hulpverlening op gang te brengen voor zowel [appellant] als zijn ouders en zusje. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het huisverbod te verlengen.
12.    De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het contactverbod te verlengen, ook voor zover dat zag op de moeder en het zusje van [appellant]. Hiervoor is al overwogen dat de dreiging van het gevaar of in elk geval het ernstige vermoeden daarvan ook de moeder en het zusje betrof. Ook ten aanzien van hen deed zich dus de in de Wth omschreven situatie voor, zodat de inmenging in het recht van [appellant] op familie- en gezinsleven bij wet voorzien is. De rechtbank is [appellant] dan ook terecht niet gevolgd in zijn betoog dat het contactverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Om de nodige hulpverlening in kaart en op gang te brengen, heeft de burgemeester het in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten dat [appellant] geen contact had met zijn beide ouders en zijn zusje. In dat verband mocht hij stellen dat contact tussen [appellant] en zijn moeder zou kunnen leiden tot spanningen tussen beide ouders. Uit de stukken blijkt immers dat vader en moeder verschillend oordelen over de consequenties die het gedrag van hun zoon zou moeten hebben. Omdat het onderzoek naar de veiligheid van het zusje nog niet was afgerond, mocht de burgemeester verder stellen dat hij geen risico's wilde nemen voor zover het ging om het contact tussen [appellant] en zijn zusje.
13.    Tot slot heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het contactverbod te beëindigen. Daarvoor was slechts aanleiding als zich na de verlenging nieuwe feiten en omstandigheden hadden voorgedaan. Dat is in deze zaak niet het geval.
Slotoverwegingen
14.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020
640.
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Wet tijdelijk huisverbod
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
[…]
b. huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven;
[…]
Artikel 2
1 De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
[…]
4 Het huisverbod bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;
b.de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en
c.de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
[…]
Artikel 9
1 De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
[…]