ECLI:NL:RVS:2020:311
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 2 februari 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van drie vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Hiertegen hebben de vreemdelingen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 21 augustus 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdelingen hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. De rechtbank heeft op 4 maart 2019 de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00 en de staatssecretaris in het ongelijk gesteld. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechters hebben geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover deze is aangevallen.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van een van de vreemdelingen tot een bedrag van € 525,00, en is er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, in aanwezigheid van de griffier.