ECLI:NL:RVS:2020:3068

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
201909388/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Schagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 20 november 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade, die door het college van burgemeester en wethouders van Schagen was afgewezen. De aanvraag was gedaan naar aanleiding van de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan, dat de bebouwingsmogelijkheden van zijn percelen had beperkt. Het college stelde dat [appellant] het risico van deze beperking had aanvaard door de mogelijkheden van het oude planologische regime niet tijdig te benutten. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat [appellant] het risico passief had aanvaard, omdat hij in de periode tussen de terinzagelegging van het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan en de inwerkingtreding daarvan geen concrete stappen had ondernomen om de bestaande bebouwingsmogelijkheden te realiseren. In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij niet had kunnen begrijpen dat het voorontwerp ook op zijn percelen betrekking had, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat een redelijk denkend en handelend eigenaar rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat het voorontwerp ook zijn perceel zou raken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201909388/1/A2.
Datum uitspraak: 23 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Schagerbrug, gemeente Schagen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2019 in zaak nr. 18/3421 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2020, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Moraal, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In geschil is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] gestelde planschade voor zijn rekening blijft op de grond dat hij het risico dat de mogelijkheden van het oude planologische regime zouden kunnen vervallen heeft aanvaard door deze mogelijkheden niet tijdig te benutten.
achtergrond
2.    [appellant] is eigenaar van de percelen aan de [locatie] te Schagerbrug (hierna: de percelen). Op 12 mei 2017 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij heeft geleden door de inwerkingtreding van het bij raadsbesluit van 29 mei 2012 vastgestelde bestemmingsplan Dorpen langs de Groote Sloot (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat de onder het bestemmingsplan Buitengebied 1989 (hierna: het oude bestemmingplan) bestaande bebouwingsmogelijkheden van de percelen in het nieuwe bestemmingsplan zijn vervallen of beperkt en dat dit tot waardevermindering van de percelen heeft geleid.
standpunt van het college
3.    Het college heeft voor het op de aanvraag van [appellant] te nemen besluit advies gevraagd aan adviesbureau Langhout & Wiarda (hierna: Langhout).
In een advies van 18 december 2017 heeft Langhout een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van de percelen onder het oude en het nieuwe bestemmingsplan. Uit de vergelijking is de conclusie getrokken dat de planologische verandering tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden van de percelen heeft geleid. Indien [appellant] daardoor planschade in de vorm van een vermindering van de waarde van de percelen heeft geleden, bestaat echter, gelet op het volgende, geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming in die schade.
De beperking van de bebouwingsmogelijkheden van de percelen was vanaf de terinzagelegging van het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan op 10 maart 2011 voorzienbaar. Uit de zakelijke inhoud van de kennisgeving van het voorontwerp in een door de gemeente verspreide folder had [appellant] kunnen begrijpen dat het voorontwerp ook voor de percelen betekenis heeft. Dat de percelen in het buitengebied zijn gelegen, terwijl in de folder is verwezen naar een voorontwerp voor de dorpskernen Oudesluis, Schagerbrug, Sint Maartensbrug, Sint Maartensvlotbrug en Burger(vlot)brug, doet daaraan niet af, omdat in de folder is vermeld dat het voorontwerp betrekking heeft op het bestaande dorpsgebied van de dorpen.
In de periode tot de terinzagelegging van het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan op 3 november 2011 was er geen juridisch beletsel om de onder het oude bestemmingsplan bestaande bebouwingsmogelijkheden te benutten. [appellant] had in die periode van bijna acht maanden een aanvraag om omgevingsvergunning kunnen indienen. Die periode was daarvoor, bezien vanuit de positie van een redelijk denkend en handelend eigenaar van het perceel, niet te kort. Omdat [appellant] het risico van de beperking van de bebouwingsmogelijkheden van de percelen passief heeft aanvaard, komen de gevolgen daarvan volledig voor zijn rekening, aldus Langhout.
4.    Het college heeft het advies van Langhout aan het besluit van 22 januari 2018 ten grondslag gelegd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.
oordeel van de rechtbank
5.    De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant], die in de periode tussen 10 maart 2011 en 3 november 2011 geen concrete poging heeft gedaan om de destijds  bestaande bebouwingsmogelijkheden van de percelen te realiseren, het risico van de beperkingen van die bebouwingsmogelijkheden passief heeft aanvaard.
hoger beroep
6.    [appellant] betoogt dat hij, als redelijk denkend en handelend eigenaar van het perceel, uit de aankondiging van de terinzagelegging van het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan niet heeft kunnen begrijpen dat dit voorontwerp ook op de percelen betrekking had. In de folder, waarmee deze aankondiging is gedaan, is vermeld dat het voorontwerp voor de dorpskernen Oudesluis, Schagerbrug, Sint Maartensbrug, Sint Maartensvlotbrug en Burger(vlot)brug klaar is. Op grond van de verwijzing naar de dorpskernen lag het niet voor de hand dat het buitengebied onder het plangebied van het voorontwerp zou vallen. Omdat dat plangebied in de folder was beperkt tot de dorpskernen, was een verslechtering van de bebouwingsmogelijkheden van de percelen niet voorzienbaar, aldus [appellant].
6.1.    Voor de beantwoording van de vraag of de aanvrager het risico dat de onder het oude planologische regime bestaande bouw- of gebruiksmogelijkheden op diens perceel zouden vervallen passief heeft aanvaard, is van belang of de voortekenen van de nadelige planologische wijziging reeds enige tijd zichtbaar waren.
Voor de bevestigende beantwoording van de vraag of de aanvrager het risico dat de onder het oude planologische regime bestaande bouw- of gebruiksmogelijkheden van zijn onroerende zaak zouden vervallen passief heeft aanvaard, is voldoende dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse zou gaan veranderen in een voor hem ongunstige zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 5.32 en 5.33.
6.2.    Niet in geschil is dat het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan een concreet beleidsvoornemen in de hiervoor bedoelde zin inhoudt en dat dit voorontwerp voldoende is om voorzienbaarheid tegen te werpen.  Evenmin is in geschil dat het voorontwerp vanaf 10 maart 2011 ter inzage is gelegd en dat het college voorafgaand daaraan folders heeft verspreid om het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan onder de aandacht te brengen. In geschil is of in dit geval de inhoud van de folder voldoende is om voorzienbaarheid te kunnen tegenwerpen. Daarbij is het in dit geval in het bijzonder de vraag, of bezien vanuit de positie van een redelijk denkend en handelend eigenaar, op basis van deze openbaarmaking aanleiding bestond om er rekening mee te houden dat het voorontwerp mede betrekking heeft op het gebied waarin het perceel is gelegen en dat daarom van [appellant] mocht worden verwacht dat hij het voorontwerp zou raadplegen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3966).
6.3.    Dat in de folder het woord dorpskernen is vermeld, betekent niet dat [appellant], als redelijk denkend en handelend eigenaar van het perceel, in de gegeven omstandigheden zonder meer mocht aannemen dat het voorontwerp voor hem niet van belang zou zijn. In de folder, die ook is verspreid in het gebied waarin het perceel is gelegen, is immers tevens vermeld dat het voorontwerp betrekking heeft op het bestaande dorpsgebied van de in deze folder genoemde dorpen, die deel uitmaken van de gemeente Schagen, waaronder het dorp Schagerbrug. Naar het oordeel van de Afdeling zou een redelijk denkend en handelend eigenaar van het perceel rekening houden met de mogelijkheid dat met het in de folder aangeduide bestaand dorpsgebied van Schagerbrug ook het bedrijventerrein De Trambaan, waarbinnen het perceel van [appellant] is gelegen, zou zijn bedoeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat dit bedrijventerrein een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing en gronden ten behoeve van bedrijvigheid met bijbehorende bedrijfswoningen is en dat het is gesitueerd in aansluiting op, althans op betrekkelijk korte afstand van, het woongebied van het dorp Schagerbrug. Onder deze omstandigheden zou een redelijk denkend en handelend eigenaar niet zonder meer aannemen dat het industrieterrein De Trambaan buiten het plangebied van het voorontwerp van een bestemmingsplan voor het dorpsgebied van Schagerbrug valt. Die eigenaar zou daar, na lezing van het bericht in de folder, onderzoek naar doen en, na de terinzagelegging van het voorontwerp, kennis hebben kunnen nemen van het beleidsvoornemen met betrekking tot het in het buitengebied gelegen perceel. Voor zover [appellant] dat niet heeft gedaan, komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening.
Het betoog faalt.
conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
proceskosten
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020
452.