202002095/3/R1.
Datum uitspraak: 16 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water (hierna: SBKW), gevestigd te Etten, gemeente Oude IJsselstreek,
opposante,
Procesverloop
Bij uitspraak van 4 september 2020, in zaak nr. 202002095/2/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het verzoek om herziening van SBKW van de uitspraak van 29 mei 2019 afgewezen. Bij de uitspraak van 29 mei 2019 is het beroep van, onder anderen, SBKW tegen het besluit van de raad van de gemeente Doetinchem van 21 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" en het op diezelfde dag vastgestelde exploitatieplan "Slingeland ziekenhuis, locatie A18 2017" niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep tegen het besluit van de raad van 27 september 2018 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Ziekenhuis- 2017" ongegrond verklaard. De uitspraak van 4 september 2020 is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft SBKW verzet gedaan.
SBKW heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 3 december 2020, waar SBKW, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, gaat uitsluitend over de vraag of de Afdeling ten onrechte tot behandeling van de zaak zonder zitting is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het verzoek van SBKW, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, om de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 te herzien. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder SBKW op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3. SBKW heeft de Afdeling eerder verzocht om herziening van de uitspraak van 29 mei 2019. Bij uitspraak van 3 december 2019, nr. 201906711/2/R1, in verzet bevestigd bij uitspraak van 13 maart 2020, nr. 201906711/3/R1, heeft de Afdeling dat verzoek afgewezen omdat hetgeen SBKW in haar verzetschrift, nadere stukken en ter zitting heeft aangevoerd geen feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb betreft.
Door SBKW is bij brief van 24 maart 2020 wederom verzocht om herziening van de uitspraak van 29 mei 2019. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraken heeft de Afdeling in haar uitspraak van 4 september 2020 ook dit verzoek om herziening afgewezen, omdat de door SBKW gestelde feiten en omstandigheden niet tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden, nu niet is voldaan aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb cumulatief gestelde eisen. De Afdeling heeft voorts overwogen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening een partij niet de mogelijkheid biedt het debat te heropenen.
4. SBKW betoogt in haar verzetschrift en ter zitting, dat de Afdeling de betogen van SBKW in haar uitspraak van 4 september 2020 onjuist heeft weergegeven. Zo heeft het Santiz-bestuur, dat in december 2016 uitging van valse voorwendselen ten einde in een juridische fusie beleidsbeslissingen te kunnen nemen die ten koste zouden kunnen gaan van SKB en/of huisartsen en dat het Santiz-bestuur over zijn overnameplannen niet transparant wilde zijn omdat die transparantie uitvoerbaarheid van die plannen zou dwarsbomen, wezenlijk gebrekkige informatie verstrekt ter zake van de noodzaak van vergroting van het te bouwen ziekenhuis door zonder verdere detaillering of precisering aan te geven voor welke doeleinden deze extra ruimte nodig was en dit grote bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) baseerde op onverantwoorde aannames van over te nemen diensten van andere zorgleveranciers. Omdat SBKW dit alles wel vermoedde, doch hiervan voor 29 mei 2019 niet wist noch redelijkerwijs kon weten, is naar de mening van SBKW sprake van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Daarbij is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking omzeild en op valse gronden een groter ziekenhuis gepland dan werkelijk nodig was, zoals blijkt uit de gebeurtenissen vanaf eind november 2019 rond de bestuurlijke crisis bij Santiz. SBKW stelt dat de Afdeling niet langer staande kan houden dat van de raad van de gemeente Doetinchem in redelijkheid geen ander besluit met betrekking tot de bestemmingswijziging verwacht had kunnen worden dan hij genomen heeft. Verder kan, nu de Afdeling in haar uitspraak van 4 september 2020 niet is ingegaan op het in haar tweede verzoek om herziening aangevoerde achterhouden van informatie, van heropening van het debat door SBKW geen sprake zijn. Ook herhaalt SBKW haar in het tweede verzoek om herziening gedane betoog dat haar een behandeling door een meervoudige kamer moet worden toegestaan. Daarnaast blijft de Afdeling ten onrechte uitgaan van een uitbreiding met 4.000 m² extra bvo, terwijl het gaat om een uitbreiding met 6.000 m². SBKW wijst er daarbij op dat deze uitbreiding nooit doorgang zal vinden. In haar brief van 21 november 2020 heeft SBKW duidelijk aangegeven welke wezenlijke informatie van na november 2019 van belang is voor de beoordeling van haar herzieningsverzoek, op welke informatie door de Afdeling niet inhoudelijk is ingegaan en dus niet is meegewogen. SBKW wijst als voorbeeld hiervan op het vertrek van de indertijd verantwoordelijke bestuursleden en hun toezegging verantwoording af te leggen, de melding dat het nieuw te bouwen ziekenhuis kleiner zal worden dan beoogd en het nooit betrekken van zorgpartners bij de bouwplannen. Bovendien heeft SBKW ook altijd gewezen op de problematiek rond de bereikbaarheid van de nieuwe locatie van het ziekenhuis en de rol van de belevingswaarde van de beoogde locatie, waaraan door de Afdeling geheel voorbij is gegaan. De Afdeling heeft ten onrechte aangenomen dat SBKW zich op het standpunt stelde dat de uitbreiding nodig was voor de realisatie van een revalidatie-afdeling. Dit heeft SBKW nooit gesteld, terwijl ook Santiz dit verband nooit heeft gelegd. Bovendien heeft SBKW er voor de derde keer op gewezen dat het huidige Slingerlandziekenhuis over een dergelijke afdeling beschikt, hetgeen door de Afdeling maar niet begrepen wordt. SBKW wijst op haar brief van 8 oktober 2020, waarin is betoogd dat de uitbreiding nog niet volledig is beoordeeld. In dat licht bezien is de overweging van de Afdeling dat deze grond reeds is behandeld in de uitspraak van 3 december 2019 onjuist. Ook is de Afdeling er in de uitspraak van 4 september 2020 onder 7 ten onrechte van uitgegaan dat de tegen de uitspraak van 13 maart 2020 door SBKW geformuleerde kritiek geen betrekking heeft op de uitspraak van 29 mei 2019, terwijl dit volgens SBKW wel het geval is. SBKW zou graag hebben gezien dat dit verzet gevoegd zou zijn behandeld met het door haar bij brief van 21 september 2020 gedane, derde verzoek om herziening van de uitspraak van 29 mei 2019.
5. De Afdeling overweegt als volgt. In tegenstelling tot hetgeen SBKW aanvoert, toetst de Afdeling in het kader van een beroepsprocedure tegen een bestemmingsplan niet of de raad in redelijkheid geen ander besluit met betrekking tot de bestemmingswijziging kon nemen, maar of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts is van belang dat in het kader van een herzieningsprocedure slechts aan de orde is of sprake is van feiten of omstandigheden, die, indien zij bij de bestuursrechter eerder bekend zouden zijn geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Daarbij moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen die feiten en omstandigheden, en de na de uitspraak veranderende of voortschrijdende inzichten of ontwikkelingen, die zulke feiten mogelijk in een ander daglicht zouden kunnen plaatsen. Dergelijke veranderende of voortschrijdende inzichten of ontwikkelingen kunnen niet als feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Van feiten of omstandigheden, die, indien zij bij de bestuursrechter eerder bekend zouden zijn geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden, is de Afdeling, zoals overwogen in de uitspraak van 4 september 2020 niet gebleken. De in het kader van de verzetprocedure door SBKW ingediende stukken en hetgeen ter zitting ter sprake is gekomen, geven de Afdeling geen aanleiding daar thans anders over te denken.
Uit dit verzet blijkt bovenal dat SBKW zich niet wil neerleggen bij de nieuwbouw van het Slingelandziekenhuis aan de A18 in plaats van op het Wedeo-terrein, nabij het station van Doetinchem. Niet alleen voor het bijzondere rechtsmiddel van herziening geldt dat het een partij niet de mogelijkheid biedt het debat te heropenen, maar ook voor dat van verzet. Bij verzet dient te Afdeling slechts antwoord te geven op de onder 2 vermelde vraag. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. De door SBKW in haar verzetschrift en ter zitting aangevoerde argumenten bieden de Afdeling geen grond voor twijfel omtrent de uitkomst van de uitspraak van 4 september 2020. De Afdeling merkt nog op dat de uitspraak van 13 maart 2020 geen onderwerp is van dit verzet. Wat betreft de behandeling door een enkelvoudige kamer van dit verzet verwijst de Afdeling SBKW naar hetgeen dienaangaande onder 3 in die uitspraak is overwogen. De behandeling van het derde verzoek van SBKW vergt afzonderlijke behandeling.
6. Nu het gestelde in verzet niet tot de conclusie leidt dat SBKW voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling had moeten worden gehoord, is het verzet ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020
341-209.
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]
4. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.
Titel 8.6 Herziening
Artikel 8:119
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
[…]