201810286/1/V3.
Datum uitspraak: 17 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 november 2018 in zaak nr. 17/14205 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt. De vreemdeling heeft op de door de staatssecretaris verstrekte inlichtingen gereageerd.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Ethiopische nationaliteit en wil verblijven bij referent, met wie zij stelt te zijn getrouwd. Zij heeft onder meer een Eritrese kerkelijke huwelijksakte overgelegd om de gezinsband met referent aannemelijk te maken. De staatssecretaris heeft Bureau Documenten een onderzoek naar deze huwelijksakte laten uitvoeren. Bureau Documenten is tot de conclusie gekomen dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Als reactie daarop heeft de vreemdeling een rapport als contra-expertise overgelegd. Daarin is geconcludeerd dat de huwelijksakte echt is. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris zich ervan heeft vergewist dat de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, en de vraag of de vreemdeling met de overgelegde contra-expertise de echtheid van de huwelijksakte en daarmee de gestelde gezinsband aannemelijk heeft gemaakt.
2. De vreemdeling klaagt in haar tweede en derde grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte een nader standpunt van de staatssecretaris ter zitting, dat de overgelegde huwelijksakte waarschijnlijk niet echt is omdat die akte niet is gedrukt, heeft toegelaten en op basis daarvan de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten als inzichtelijk en concludent heeft beschouwd. Daarmee heeft de rechtbank volgens de vreemdeling ten onrechte meer waarde gehecht aan de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten dan aan de contra-expertise. Verder klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte een rapport over de huwelijksregistratie en documenten over de burgerlijke stand in Eritrea niet in haar oordeel heeft betrokken.
Vergewisplicht
2.1. De vergewisplicht houdt onder meer in dat de staatssecretaris moet controleren hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Bij een gemotiveerde betwisting van deze conclusies, kan hij niet volstaan met een enkele verwijzing naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636, onder 3.1. 2.2. In de verklaring van onderzoek heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de overgelegde huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is, omdat de verschijningsvorm afwijkt. In beroep heeft de staatssecretaris zich met het weerwoord van Bureau Documenten op de contra-expertise en zijn nadere toelichting ter zitting op het standpunt gesteld dat deze conclusie is gebaseerd op de vaststelling dat de gegevens op de huwelijksakte zijn geprint in plaats van gedrukt. Hieruit blijkt echter niet waarop het standpunt van de staatssecretaris is gebaseerd dat een huwelijksakte alleen geldig is als deze is gedrukt. Daarnaast heeft de vreemdeling door middel van de contra-expertise gemotiveerd betwist dat de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De staatssecretaris is hierop niet deugdelijk gemotiveerd ingegaan en heeft ook daarom niet voldaan aan zijn vergewisplicht. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de verklaring van onderzoek door de nadere toelichting van de staatssecretaris alsnog inzichtelijk en concludent is.
De tweede en derde grief slagen op de hier besproken punten.
3. Wat de vreemdeling verder in haar grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 augustus 2017 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Uit een oogpunt van definitieve geschillenbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk toch blijft gelden. Daarover overweegt de Afdeling het volgende.
Waarom laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het besluit in stand?
4.1. De staatssecretaris heeft met zijn antwoord op de vragen die de Afdeling heeft gesteld over de verklaring van onderzoek alsnog inzichtelijk gemaakt waarom Bureau Documenten tot de conclusie mocht komen dat de door de vreemdeling overgelegde huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. In zijn antwoord vermeldt de staatsecretaris namelijk dat uit grootschalige analyse door Bureau Documenten is gebleken dat Eritrese kerkelijke aktes in grote oplages zijn geproduceerd en verspreid over de verschillende parochies in heel Eritrea en dat, anders dan uit de contra-expertise en het onder 2. genoemde rapport blijkt, lokale kerken niet individueel hun eigen documenten laten drukken. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de variatie in verschijningsvorm van een kerkelijke huwelijksakte wordt veroorzaakt door het moment van afgifte en niet door de plaats van afgifte. De staatssecretaris heeft hiermee alsnog aan zijn vergewisplicht voldaan.
4.2. De vreemdeling heeft met haar antwoord op door de Afdeling gestelde vragen niet aannemelijk gemaakt dat Eritrese kerkelijke huwelijksakten regelmatig worden geprint. De omstandigheid dat de vreemdeling geen deskundige bereid heeft gevonden om voor een voor haar aanvaardbaar bedrag te reageren op de door de Afdeling gestelde vragen betekent niet dat zij in bewijsnood verkeert. Zij heeft voldoende gelegenheid gehad om zich over de vragen van de Afdeling en het standpunt van de staatssecretaris uit te laten.
4.3. De staatssecretaris heeft zich, gelet op wat onder 4.1. staat, terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling de feitelijke gezinsband met referent niet aannemelijk heeft gemaakt en heeft daarom de aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen terecht afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 november 2018 in zaak nr. 17/14205;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 augustus 2017, V-nummer […];
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizendhonderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020
47-922.