ECLI:NL:RVS:2020:302

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
201901585/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en bescherming van persoonlijke levenssfeer in Wob-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 9 januari 2019 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een document openbaar mocht maken, maar daarbij bepaalde namen had geanonimiseerd ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De appellante, wonend in België, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de namen in de e-mails mocht anonimiseren. Ze betoogde dat de relevante namen haar al bekend waren uit een eerdere planschadeprocedure, waarin deze namen niet waren geanonimiseerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 september 2019 en opnieuw op 29 november 2019 behandeld. Tijdens deze zittingen zijn zowel de appellante als het college vertegenwoordigd door mr. P. Helmus verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven het geschil op te lossen. Uiteindelijk heeft de Afdeling op 29 januari 2020 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de appellante geen omstandigheden had aangedragen die aannemelijk maakten dat het belang van openbaarheid in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De e-mails waren openbaar en voor iedereen in te zien, terwijl de gegevens in de planschadeprocedure niet openbaar waren. Het hoger beroep van de appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201901585/1/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] (België),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 januari 2019 in zaak nr. 18/775 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een document openbaar gemaakt.
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2019, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [appellante] en het college in de gelegenheid te stellen het geschil op te lossen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 29 november 2019, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft op grond van de Wob een e-mail van 19 mei 2005, die op 23 mei 2005 is doorgezonden, openbaar gemaakt. Die e-mail heeft betrekking op een mondelinge afspraak die gemaakt is tussen het Elkerliek Ziekenhuis en de gemeente Helmond. Deze e-mail is aan [appellante] toegezonden. In verband met bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft het college namen van betrokkenen onleesbaar gemaakt.
1.1.    Bij het besluit op bezwaar heeft het college de naam van het afdelingshoofd leesbaar gemaakt. Voor het overige heeft het college geen andere namen openbaar gemaakt. Deze betrokkenen presenteren zich niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid. Daarom weegt het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer volgens het college zwaarder dan het belang dat [appellante] heeft bij openbaarmaking van die namen. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar rechtmatig geacht.
Het hoger beroep
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college namen in de e-mails mocht anonimiseren. Uit een planschadeprocedure zijn alle relevante namen haar bekend. Het is dan ook vreemd dat nu namen worden geanonimiseerd, terwijl de gemeente Helmond dit eerder niet deed, aldus [appellante].
Wettelijk kader
3.    Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob luidt: ‘Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;’
Beoordeling van het hoger beroep
4.    De in de e-mails weggelakte namen zijn van een administratief medewerker en nog een andere medewerker van het Elkerliek ziekenhuis. [appellante] heeft geen omstandigheden genoemd die aannemelijk maken dat het belang van de openbaarheid in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dat in een planschadeprocedure namen niet zouden zijn weggelakt, maakt dit niet anders. Bovendien zijn gegevens in die procedure niet openbaar en dus niet door een ieder in te zien. De e-mails zijn wel openbaar en voor een ieder in te zien.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020
280-857.