202002537/1/V6.
Datum uitspraak: 16 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2020 in zaak nr. 19/1393 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen, is verschenen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat [appellant] bij de indiening ervan geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig paspoort heeft overgelegd, zodat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met zekerheid kan vaststellen. Volgens de staatssecretaris heeft [appellant] zijn beroep op bewijsnood met onvoldoende stukken onderbouwd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij er niet in is geslaagd zijn beroep op bewijsnood te onderbouwen. Hij voert aan dat hij stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat het directoraat burgerzaken van het district Elbistan in Turkije hem heeft meegedeeld dat hij niet is gevonden in de persoonsregisters. De rechtbank heeft daarnaast niet onderkend dat [appellant] niet met stukken kan onderbouwen dat hij geen advocaat kan machtigen om zijn zaken in Turkije te behartigen, nu het Turkse consulaat heeft geweigerd op schrift te zetten dat het geen machtiging afgeeft omdat hij zich niet kan identificeren. Evenmin kan hij onderbouwen dat hij het Turkse consulaat in persoon heeft bezocht en daarbij ter identificatie zijn schooldiploma heeft overgelegd, aangezien hij het Turkse consulaat niet kan dwingen hierover een schriftelijke verklaring te geven. Verder is het voor zijn familieleden wegens privacyregels niet mogelijk om bij de bevoegde autoriteiten informatie over hem te krijgen. [appellant] beschikt over een vreemdelingenpaspoort waarmee het hem niet is toegestaan naar Turkije te reizen. In dit verband is het ook zinloos om een aanvraag voor een visum of laissez-passer in te dienen, omdat hij zich niet kan identificeren. Over het overgelegde schooldiploma merkt hij op dat hij in het bezit is van de originele versie en dat hij niet wist dat hij dit had tot zijn zus het hem toestuurde. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat hij in de war was toen hij tijdens het eerste gehoor in de asielprocedure verklaarde geen diploma te hebben behaald.
2.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten (zie de uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit zijn personalia blijken, zodat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij uit de overgelegde stukken niet kan afleiden of [appellant] zich met de juiste persoonsgegevens tot het directoraat van het juiste district heeft gewend. Nog daargelaten of het Turkse consulaat heeft geweigerd op schrift te zetten dat het geen machtiging afgeeft voor een advocaat, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet zelfstandig een advocaat in Turkije kan machtigen om een geboortebewijs of bevestiging van zijn identiteit te verkrijgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris van [appellant] mag verlangen dat hij onderbouwt dat hij het Turkse consulaat heeft benaderd. [appellant] heeft met de enkele stelling dat hij een verklaring over zijn bezoek aan het Turkse consulaat niet kan afdwingen niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk heeft geprobeerd zo'n verklaring te verkrijgen. Hij heeft verder niet onderbouwd dat het voor zijn familieleden wegens privacyregels niet mogelijk is om bij de bevoegde Turkse autoriteiten informatie over hem te krijgen. [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn vreemdelingenpaspoort en een visum of laissez-passer niet naar Turkije kan reizen. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt immers dat [appellant] met zijn vreemdelingenpaspoort naar Turkije kan reizen, zij het dat hij dan geen diplomatieke bescherming geniet (zie de uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1421). [appellant] heeft dus niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Over het overgelegde schooldiploma heeft de rechtbank verder terecht overwogen dat hieraan niet de waarde kan worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht zou willen zien, omdat het een kopie is. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren. Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van hem in de bezwaarprocedure.
3.1. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
Gelet op de motivering van het besluit van 12 november 2018 en de gronden van het daartegen gerichte bezwaarschrift, is aan deze maatstaf voldaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris van het horen van [appellant] mocht afzien.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020
670-899.