ECLI:NL:RVS:2020:2944

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
202001409/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geheimhouding van documenten in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft Laboratoires Théa S.A. beroep ingesteld tegen een besluit van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) van 14 januari 2020. Het CBG heeft een aantal documenten overgelegd en verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betreft onder andere het verslag van een intern Q-overleg en een conceptbrief. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moest beoordelen of de weigering van het CBG om deze documenten openbaar te maken gerechtvaardigd was.

De Afdeling overweegt dat het CBG gewichtige redenen heeft aangevoerd voor de geheimhouding, waaronder de noodzaak voor betrokkenen om in een vertrouwelijke sfeer hun gedachten te kunnen uiten. De Afdeling benadrukt dat het belang van een open en transparante procedure moet worden afgewogen tegen het belang van vertrouwelijkheid in interne beraadslagingen.

Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat de belangen van het CBG zwaarder wegen dan het belang van Laboratoires Théa om kennis te nemen van de documenten. De Afdeling wijst het verzoek van het CBG tot beperkte kennisneming van de documenten toe, waardoor de geheimhouding wordt gehandhaafd. De uitspraak is gedaan op 14 december 2020.

Uitspraak

202001409/2/A3.
Datum beslissing: 14 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
Laboratoires Théa S.A., gevestigd te Clermont-Ferrand (Frankrijk),
appellante,
en
het college ter beoordeling van geneesmiddelen,
verweerder.
Procesverloop
Laboratoires Théa heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het CBG van 14 januari 2020.
Het CBG heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft het verslag van het Q-overleg van 5 juli 2017 en de daarbij behorende bijlage, een concept voor de brief van 7 juli 2017 (het primaire besluit).
Overwegingen
1.    In de bodemzaak gaat het over de vraag of het CBG terecht het verzoek van Laboratoires Théa heeft afgewezen om gebruik te maken van zijn in artikel 51, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet neergelegde bevoegdheid om de handelsvergunning van Genetic S.p.a. voor het geneesmiddel Xalmono te schorsen, te wijzigen of in te trekken.
2.    Het CBG heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van het verslag van het Q-overleg en de conceptbrief kennis zal nemen. Het CBG heeft toegelicht dat het Q-overleg een intern overleg is binnen het CBG. Artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur dwingt tot een vertrouwelijke behandeling van deze stukken, omdat deze bestemd zijn voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De betrokkenen moeten volgens het CBG de vrijheid hebben om ongehinderd hun opvattingen te uiten en hun bijdrage te leveren om op die manier tot het beste oordeel te kunnen komen.
3.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4.    Zowel het verslag van het Q-overleg als de conceptbrief zijn opgesteld door medewerkers van het CBG. Het Q-overleg is een intern overleg binnen het CBG, waaraan leden van het CBG en medewerkers deelnemen. Het verslag bevat een analyse van een vraag en de conceptbrief die aan het Q-overleg zijn voorgelegd en verder, na afweging van argumenten, een conclusie.
5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2584), is bij de ontwikkeling van beleid en de besluitvorming door een bestuursorgaan van belang dat daarbij betrokken personen in alle vrijheid en in een vertrouwelijke sfeer hun gedachten kunnen uiten en onderling kunnen communiceren. In dat verband is van belang dat bestuurders zich over door hen te nemen beslissingen zonder terughoudendheid moeten kunnen laten adviseren. Dit belang weegt in dit geval zwaarder dan het belang van Laboratoires Théa om kennis te nemen van het verslag van het Q-overleg en de conceptbrief. Het geschil draait om de standpunten van het CBG, zoals onder meer tot uitdrukking gebracht in het besluit van 7 juli 2017. Door de beperking van de kennisneming van de opvattingen van de deelnemers van het Q-overleg en van de opstellers van de conceptbrief wordt Théa Laboratoires niet wezenlijk beperkt in haar mogelijkheid om daartegen op te komen.
7.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2020