201908082/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vierpolders, gemeente Brielle,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 5 november 2019 in zaak nr. C/10/584825 FA RK 19-9305 in het geding tussen:
[appellant] wonend te Vierpolders, gemeente Brielle
en
de burgemeester van Brielle.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Vierpolders (hierna: de woning) onmiddellijk te verlaten en over de periode van 29 oktober 2019 tot 8 november 2019 niet te betreden, daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Over deze periode mocht [appellant] ook geen contact opnemen met de personen die in de woning wonen (hierna: het huisverbod).
Bij uitspraak van 5 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 7 november 2019 heeft de burgemeester het huisverbod weer ingetrokken.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak ingesteld.
[appellant] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
2. Op 29 oktober 2019 om 11:50 ontving de politie een melding van een mishandeling op het metrostation Spijkenisse Centrum. Eenmaal ter plaatse, trof de politie [appellant] en een vrouw aan. Twee getuigen hebben gezien dat [appellant] de vrouw had geslagen, waarop de politie hem heeft aangehouden voor mishandeling. De vrouw heeft ter plaatse aan de politie verklaard dat [appellant] heeft gezegd haar te zullen vermoorden, dat zij sinds twee jaar een relatie met hem heeft en dat zij sinds twee maanden samenwonen in de woning. Volgens de vrouw is [appellant] jaloers wanneer zij contact heeft met andere mannen. Verder heeft de vrouw toen verklaard dat zij in de twee maanden van samenwonen vier keer door [appellant] is mishandeld en zij heeft een verwonding in haar hals getoond. De ruzie tussen de twee ging volgens de vrouw over haar kledingkeuze, die volgens [appellant] te bloot zou zijn. De ruzie is begonnen in de auto en ging verder bij het metrostation, waarop [appellant] haar een keer met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen, aldus de vrouw.
2.1. Naar aanleiding van dit incident heeft een medewerker van het Centrum voor Dienstverlening een Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ingevuld. Daaruit volgt het advies om een huisverbod aan [appellant] op te leggen.
2.2. De burgemeester heeft dat advies overgenomen en [appellant] bij besluit van 29 oktober 2019 het huisverbod opgelegd. Omdat [appellant] het daar niet mee eens is, heeft hij beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarin heeft hij zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak bestond om een huisverbod op te leggen, dat de burgemeester zijn belangen onvoldoende heeft meegenomen in de belangenafweging en dat de burgemeester een onjuist beeld van hem heeft neergezet.
2.3. Op 7 november 2019 heeft de burgemeester het eerder opgelegde huisverbod weer ingetrokken, omdat de dreiging is weggenomen en de hulpverlening is opgestart.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat [appellant] de agressor van het geweldsincident is geweest dat tot de opleggen van het huisverbod heeft geleid en dat de vrouw behoefte heeft aan rust en veiligheid. Onder die omstandigheden heeft de burgemeester in redelijkheid het belang van de vrouw bij rust en veiligheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] om in de woning te mogen verblijven.
Het geschil in hoger beroep
4. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Dat hoger beroep zal de Afdeling eerst beoordelen. Voor zover nodig, zal de Afdeling daarna het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de burgemeester beoordelen.
I. Het hoger beroep van [appellant]
5. [appellant] betoogt in hoger beroep dat het besluit van de burgemeester onvoldoende is gemotiveerd, omdat hij een onjuist beeld van [appellant] heeft neergezet. Ook was het geweldsincident niet zo ernstig dat een huisverbod moest worden opgelegd. In het besluit heeft de burgemeester volgens [appellant] verder ten onrechte geconcludeerd dat hij alcohol en verdovende middelen gebruikt. Daarnaast ontbreken in het besluit de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van een huisverbod, zodat het besluit niet goed is gemotiveerd. De rechtbank heeft bovendien ten onrechte geen acht geslagen op nieuwe feiten en omstandigheden. Hij heeft op 5 november 2019 een uitgebreid gesprek gehad met de vrouw en met hulpverleners in het kader van het hulpverleningstraject. Daarbij heeft hij de wens uitgesproken om bij de vrouw te blijven en zij heeft dezelfde wens uitgesproken. De hulpverleners hebben gezegd de burgemeester te zullen adviseren het huisverbod niet te verlengen. Daarnaast heeft [appellant] in dat gesprek verteld dat hij nergens terecht kan en dat het huisverbod voor hem zware gevolgen heeft. Daarop hebben de hulpverleners er met hem en de vrouw over gesproken om het huisverbod nog voor het einde van de tiendagentermijn in te trekken. Gelet op die nieuwe ontwikkelingen zijn er genoeg redenen aanwezig om te concluderen dat het huisverbod niet langer noodzakelijk was, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. Indien de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst (zie bijvoorbeeld overweging 5 van de uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:657). 5.2. Partijen zijn het er, zoals de rechtbank ook heeft vastgesteld, over eens dat het geweldsincident op 29 oktober 2019, zoals hiervoor omschreven in overweging 2 heeft plaatsgevonden. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester naar aanleiding van dit geweldsincident bevoegd was om het huisverbod op te leggen en dat dit ook nodig was. De burgemeester heeft zich in dit kader onder verwijzing naar het ingevulde RiHG op het standpunt gesteld dat zich niet alleen het incident op 29 oktober 2019 heeft voorgedaan, maar dat het geweld ook toenam. De vrouw heeft, zoals volgt uit het RiHG waarin een uitgebreid relaas van beide partijen is opgenomen, verklaard dat [appellant] al eerder geweld heeft gepleegd en dat hij extreem jaloers gedrag kan vertonen. Gelet hierop deed zich een situatie voor, waarin voldoende grond was om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond voor de veiligheid van de vrouw. De rechtbank heeft daarnaast terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid om een huisverbod op te leggen gebruik heeft kunnen maken. Daarbij heeft de rechtbank van belang mogen vinden dat [appellant] de agressor is geweest en dat de vrouw behoefte had aan rust en veiligheid. De Afdeling ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, omdat het besluit van 29 oktober 2019, waarin uitdrukkelijk naar het RiHG is verwezen, onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Het concrete incident en de andere redenen die samen de aanleiding hebben gevormd voor het opleggen van het huisverbod staan uitgebreid in het RiHG beschreven. Dat in het besluit, zoals [appellant] stelt, ten onrechte is opgenomen dat hij alcohol en drugs gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze factor voor de burgemeester niet doorslaggevend is geweest voor het opleggen van een huisverbod. Het betoog van [appellant] leidt op dit punt daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de feiten en omstandigheden van na het besluit van 29 oktober 2019 voor de rechtbank aanleiding hadden moeten zijn om het huisverbod op te heffen, leidt ook dit betoog niet tot het gewenste doel. Uit artikel 6, tweede lid, van de Wth volgt dat de rechter, als het huisverbod nog geldt op de dag waarop hij uitspraak doet - in deze zaak was dat 5 november 2019 - moet bekijken of zich na de oplegging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van het gevaar of het vermoeden daarvan ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer bestaat, zodat het niet gerechtvaardigd is om het huisverbod langer te handhaven. Bij deze beoordeling is van belang of [appellant] een reële aanvang heeft gemaakt met de hulpverlening en of de verwachting bestaat dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. De rechtbank heeft, zoals gezegd, mondeling uitspraak gedaan op 5 november 2019. Op die dag vond ook het eerste gesprek plaats bij Veilig Thuis en dat gesprek was op het moment van de zitting bij de rechtbank nog bezig. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat op het moment van de uitspraak nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt en dat nog onduidelijk was wat de uitkomst van het partnergesprek bij Veilig Thuis zou zijn. Daarom heeft zij terecht geen aanleiding gezien om het huisverbod vanaf het moment van haar uitspraak op te heffen. Dat de hulpverleners uiteindelijk na de uitspraak hebben geadviseerd het huisverbod in te trekken, zoals ook na de aangevallen uitspraak daadwerkelijk is gebeurd, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank kon geen rekening houden met feiten en omstandigheden die zich na de aangevallen uitspraak hebben voorgedaan. Omdat de burgemeester het huisverbod na de aangevallen uitspraak heeft ingetrokken en het dus niet meer geldt, kan de Afdeling evenmin rekening houden met die feiten en omstandigheden (zie overweging 2.6 van de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1875). 5.4. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond.
II. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de burgemeester
6. De burgemeester heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond wordt verklaard. Omdat het hoger beroep van [appellant] ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld. Het incidenteel hoger beroep van de burgemeester komt daarmee te vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking komt de Afdeling daarom niet toe.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Daalder w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020
581.
BIJLAGE
Wet tijdelijk huisverbod
Artikel 2
1. De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
[…].
4. Het huisverbod bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;
b.de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en
c.de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
9. De burgemeester kan het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.
Artikel 6
[…].
2. De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
[…].