202001351/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 januari 2020 in zaken nrs. 19/295/ en 19/297 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de burgemeester van Eijsden-Margraten.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 7 mei 2018 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellanten] gelast de woning op het adres [locatie] te Eijsden (hierna: de woning) te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij onderscheiden besluiten van 17 december 2018 heeft de burgemeester de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, maar met een aanvullende motivering de besluiten gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 januari 2020 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben afgezien van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van een melding van een wijkagent is de politie op donderdag 22 maart 2018 de woning binnengetreden. Uit de bestuurlijke rapportage van 23 maart 2018 volgt dat in de woning onder meer 183 hennepplanten zijn aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester besloten om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van 3 maanden, in overeenstemming met de 2e wijziging Damoclesbeleid Lokalen en woningen (hierna: het Damoclesbeleid). De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester dat in redelijkheid heeft kunnen besluiten. [appellanten] hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2. De burgemeester heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting gesteld dat [appellanten] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke behandeling van hun hoger beroep. [appellanten] waren eigenaar van de woning en woonden daar, maar de woning is op 30 september 2020 verkocht en zij wonen daar niet meer.
3. De woning is tot op heden niet gesloten, omdat de burgemeester de uitkomst van dit hoger beroep wilde afwachten. [appellanten] hebben niet toegelicht waaruit hun belang bij een inhoudelijke behandeling van hun hoger beroep nog bestaat. Omdat de woning nog niet gesloten is geweest en zij daar niet meer wonen, is niet aannemelijk dat zij nog een reëel en actueel belang hebben bij de behandeling van hun hoger beroep.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020
176-851.