201905138/5/A2.
Datum beslissing: 16 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te Cornjum, gemeente Leeuwarden,
verzoekers,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 21 oktober 2020 van zaak nr. 201905138/3/A2 hebben [verzoekers] verzocht om wraking van mr. N. Verheij, als lid van de enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van deze zaak.
Staatsraad Verheij heeft niet in de wraking berust.
Staatsraad Verheij heeft een schriftelijke reactie ingediend, die aan [verzoekers] is toegezonden.
[verzoekers] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 30 oktober 2020 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn gehoord.
Ter zitting hebben [verzoekers] verzocht om wraking van mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, de leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van het verzoek om wraking van staatsraad Verheij (hierna: de leden van de wrakingskamer).
Staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen hebben niet in de wraking berust. Staatsraad Bijloos heeft in de wraking berust.
[verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 12 november 2020 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn gehoord.
Overwegingen
1. [verzoekers] hebben hun verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer, voor zover dit betrekking heeft op staatsraad Bijloos, tijdens de zitting van 30 oktober 2020 als volgt gemotiveerd. Staatsraad Bijloos is betrokken geweest bij de voorliggende procedure. Hij heeft de uitspraak van 3 maart 2020 gedaan, waartegen [verzoekers] verzet hebben gedaan.
Hoewel geen wettelijke regel zich verzet tegen deelname van staatsraad Bijloos aan de wrakingskamer, nu beoordeling van de wraking van staatsraad Verheij geen inhoudelijke beoordeling van het achterliggende juridische geschil betreft, heeft staatsraad Bijloos te kennen gegeven dat hij het desondanks opportuun acht te berusten in het tegen hem gerichte wrakingsverzoek. Dit betekent dat niet meer op het verzoek om wraking van staatsraad Bijloos hoeft te worden beslist.
2. [verzoekers] hebben aan het verzoek om wraking van de staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen ten grondslag gelegd dat deze staatsraden betrokken zijn geweest bij uitspraken die in de visie van [verzoekers] onbegrijpelijke beslissingen bevatten en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Ook is daarin een valse voorstelling van zaken gegeven, zijn essentiële gronden weggelaten of is onvoldoende op de aangevoerde gronden ingegaan. Volgens [verzoekers] kunnen de beslissingen van staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen in die uitspraken niet anders worden begrepen dan dat ze blijk geven van vooringenomenheid.
2.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De ratio van deze bepaling is, blijkens de wetsgeschiedenis, gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond moet volgens vaste jurisprudentie dan ook gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zoals bijvoorbeeld bij beslissing van 17 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:22), vormt kritiek op de wijze waarop de Afdeling in een eerdere uitspraak het (proces-)recht heeft toegepast, geen grond voor wraking. De Afdeling stelt vast dat de gronden voor wraking zien op de motivering van uitspraken uit 2013, 2014 en 2016 waarbij staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen betrokken zijn geweest. Deze zaken, waarin [verzoekers] overigens geen partij waren, hebben geen relatie met de in deze procedure centraal staande zaak. Reeds gelet hierop bestaat geen grond het verzoek om wraking van staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen toe te wijzen. 3. Het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer, voor zover dat betrekking heeft op staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen, wordt afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020
670.