ECLI:NL:RVS:2020:2713

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
202005497/1/V3 en 202005497/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en bevestiging uitspraak rechtbank in asielzaak

Op 12 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 augustus 2020 deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, hebben tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 6 oktober 2020 de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat een stuk dat de vreemdelingen op 2 november 2020 hebben overgelegd, niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat dit stuk betrekking heeft op feiten die zich na de uitspraak van de rechtbank hebben voorgedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 november 2020.

Uitspraak

202005497/1/V3 en 202005497/2/V3.
Datum uitspraak: 12 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 oktober 2020 in zaken nrs. NL20.16569, NL20.16570 en NL20.16571 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 31 augustus 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    Op 2 november 2020 hebben de vreemdelingen een stuk overgelegd waarmee zij aan willen tonen dat zij niet zullen worden toegelaten tot Zuid-Afrika. Dit stuk dateert van ná de uitspraak van de rechtbank en ook de inhoud ervan ziet op de periode van ná de uitspraak van de rechtbank. Dit stuk kan daarom niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken, omdat de uitspraak van de rechtbank in de Vw 2000 dwingend als object van hoger beroep is aangewezen en de rechtbank dit stuk niet bij de beoordeling van het beroep heeft kunnen betrekken.
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2020
345-945.