ECLI:NL:RVS:2020:2589
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
Op 3 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 5 april 2018. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 2 september 2019. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft in een tussenuitspraak van 9 april 2020 de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen. Na een nadere motivering op 23 april 2020, heeft de rechtbank op 23 september 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 2 september 2019 vernietigd, met de opdracht aan de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank verplicht de staatssecretaris niet om de uitzetting van de vreemdeling achterwege te laten, en de uitvoering van de uitspraak heeft geen onomkeerbare gevolgen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.