ECLI:NL:RVS:2020:2589

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
202005591/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 3 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 5 april 2018. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 2 september 2019. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft in een tussenuitspraak van 9 april 2020 de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen. Na een nadere motivering op 23 april 2020, heeft de rechtbank op 23 september 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 2 september 2019 vernietigd, met de opdracht aan de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank verplicht de staatssecretaris niet om de uitzetting van de vreemdeling achterwege te laten, en de uitvoering van de uitspraak heeft geen onomkeerbare gevolgen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202005591/2/V3.
Datum uitspraak: 3 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 april 2020 en haar uitspraak van 23 september 2020, beiden in zaak nr. 19/6629 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 9 april 2020 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij besluit van 23 april 2020 heeft de staatssecretaris het besluit nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 23 september 2020 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 2 september 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris moet bepalen dat de uitzetting achterwege blijft. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2020
872.