202002671/2/A3.
Datum beslissing: 30 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2020 in zaak nr. 19/3742 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2020 in zaak nr. 19/3742. Het gaat in deze zaak om een aan [derde-belanghebbende], verleende urgentieverklaring. In geschil is of [appellante] belanghebbende is bij de aan [derde-belanghebbende] verleende urgentieverklaring.
Het college heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft het de volgende stukken:
1. het besluit van het college van 26 november 2018 inhoudende toekenning van de urgentieverklaring gericht aan [derde-belanghebbende];
2. het bijbehorende advies van de urgentiecommissie;
3. het bijbehorende indicatieadvies van A-REA.
Overwegingen
1. Het college heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen. Daartoe heeft het college aangevoerd dat in deze stukken (bijzondere) persoonsgegevens zijn opgenomen die betrekking hebben op een derde persoon, namelijk [derde-belanghebbende]. Het gaat daarbij onder meer om gegevens over haar gezondheid. Ook zonder kennis te nemen van de inhoud van deze stukken is [appellante] volgens het college in staat om op te komen tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het college.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. [appellante] is verhuurder van een kamer die [derde-belanghebbende] voorafgaand aan de urgentieverlening van haar huurde. Op 10 mei 2019 heeft [appellante] kennisgenomen van de aan [derde-belanghebbende] verleende urgentie en heeft zij hiertegen bezwaar gemaakt. Het college heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellante] geen belanghebbende is. De rechtbank heeft het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. Uitgangspunt is dat alle procespartijen ongehinderd toegang hebben tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Onder omstandigheden kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen en aanleiding zijn om de kennisneming van persoonsgegevens te beperken. De Afdeling heeft kennisgenomen van de geheime stukken en acht in dit geval, gelet op de aard en inhoud daarvan, gewichtige redenen aanwezig als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [derde-belanghebbende] weegt zwaarder dan het belang dat [appellante] kan kennisnemen van deze stukken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante] zich ook zonder kennis te nemen van de inhoud van die stukken kan verweren tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het college van haar bezwaar gericht tegen de aan [derde-belanghebbende] gerichte urgentieverklaring.
5. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2020