ECLI:NL:RVS:2020:2539

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
202001464/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woonruimte door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Op 28 oktober 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor woonruimte door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was ingediend op 18 april 2017, waarbij [appellante] om medische redenen een urgentieverklaring vroeg, omdat zij klachten aan beide knieën heeft en een laaggelegen woning of woning met lift wenst. Het college heeft de aanvraag op 3 oktober 2017 afgewezen, en deze afwijzing is in het besluit op bezwaar gehandhaafd. Het college stelde dat [appellante] op 1 januari 2019 bij een vriendin was ingetrokken die een woning met lift heeft, waardoor er geen urgent huisvestingsprobleem zou zijn.

De rechtbank Amsterdam heeft op 20 januari 2020 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, en tegen deze uitspraak heeft zij hoger beroep ingesteld. In de procedure heeft [appellante] betoogd dat er wel degelijk een urgent huisvestingsprobleem bestaat, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag mocht afwijzen. De Afdeling heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen urgent huisvestingsprobleem is, en dat de algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag om een urgentieverklaring om medische redenen niet verder hoefde te worden beoordeeld, omdat de aanvraag op basis van de weigeringsgronden al was afgewezen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.

Uitspraak

202001464/1/A3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 in zaak nr. 19/4102 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
2.    [appellante], een alleenstaande vrouw zonder kinderen, heeft op 18 april 2017 een aanvraag om een urgentieverklaring voor woonruimte ingediend. Zij heeft een urgentieverklaring om medische redenen aangevraagd, omdat zij klachten heeft aan beide knieën. Zij wil daarom graag een laag gelegen woning of woning met lift.
3.    Het college heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het besluit op bezwaar gehandhaafd. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat [appellante] op 1 januari 2019 is ingetrokken bij een vriendin die een woning met lift heeft. Er zijn dan ook geen beperkingen om deze woning te bereiken. Dat zij inwoont bij een vriendin maakt dat sprake is van een passende oplossing voor haar woonprobleem. Van een urgent huisvestingsprobleem is dan ook geen sprake. Om die reden bestaat geen aanleiding voor verlening van een urgentieverklaring. Voor zover [appellante] heeft verzocht om een eigen zelfstandige woonruimte te verkrijgen, bestaat evenmin aanleiding voor verlening van een urgentieverklaring. Het college heeft hiertoe overwogen dat meerdere keren advies is gevraagd aan een arts van de GGD. Uit die adviezen blijkt dat [appellante] nog steeds in staat moet worden geacht om trap te lopen en dat haar klachten niet ernstig genoeg zijn. Van een levensontwrichtende situatie die aanleiding geeft om een urgentieverklaring te verlenen, is dan ook niet gebleken, aldus het college.
4.    De rechtbank heeft overwogen dat een aanvraag eerst wordt getoetst aan de algemene weigeringsgronden in artikel 2.6.5 van de Huisvestingsverordening 2016. Alleen als deze weigeringsgronden niet van toepassing zijn, komt het college toe aan de beoordeling of sprake is van één van de urgentiecategorieën genoemd in artikel 2.6.8 van de Verordening, waaronder urgentie vanwege medische of sociale redenen.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat inwoning bij een ander huishouden, als de aanvrager geen (schoolgaande) kinderen heeft, en de omstandigheid dat de huidige woning te klein is, geen urgent huisvestingsprobleem oplevert. Het college mocht volgens de rechtbank reeds hierom de aanvraag om een urgentieverklaring afwijzen. Aan de beroepsgronden gericht tegen de weigering om [appellante] een urgentieverklaring om medische redenen te verlenen komt de rechtbank daarom niet toe. Verder heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen, aldus de rechtbank.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. Zij voert hiertoe aan dat wel degelijk een urgent huisvestingsprobleem bestaat. Volgens haar zijn de weigeringsgronden van artikel 2.6.5. van de Huisvestingsverordening 2016 niet aan de orde. In dit verband wijst zij erop dat de omstandigheid dat zij ten tijde van de zitting van de rechtbank nog in de woning van een vriendin verbleef niet betekent dat zij daar de komende tijd ook kan verblijven. De vriendin heeft verklaard dat dit niet mogelijk is. De urgentie is gelegen in het feit dat zij op zeer korte termijn dakloos zal geraken als zij geen urgentieverklaring verkrijgt. De tijd die zij bij haar vriendin heeft verbleven en eventueel nog voor een zeer korte periode mag verblijven, is volgens haar onvoldoende om op reguliere wijze een huurwoning te verkrijgen. Nu de algemene weigeringsgronden niet van toepassing zijn, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten te toetsen of op grond van medische omstandigheden een urgentieverklaring had moeten worden verleend. Op basis van haar medische omstandigheden had het college haar een urgentieverklaring moeten verlenen, aldus [appellante].
5.1.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Dit is gelet op artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening 2016, een zogenoemde algemene weigeringsgrond. In de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017 is deze bepaling nader uitgewerkt in beleid. Het college heeft voor de beoordeling aangesloten bij deze uitwerking en heeft overwogen dat in ieder geval geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager inwonend is bij een ander huishouden. [appellante] woonde ten tijde van het besluit op bezwaar in bij een vriendin en het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat zij geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Dat, naar [appellante] stelt, zij naar alle waarschijnlijk niet lang in de woning van de vriendin kan verblijven, leidt niet tot een ander oordeel. Het college diende uit te gaan van de situatie ten tijde van het besluit op bezwaar. Indien [appellante] meent dat zij thans voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, kan zij een aanvraag daartoe bij het college indienen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat nu de algemene weigeringsgrond van toepassing is, aan de bespreking van de medische noodzaak van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening niet wordt toegekomen. Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:105.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] om verlening van de urgentieverklaring mocht afwijzen.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020
818.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening 2016
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
Artikel 2.6.8. Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]
Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam
5. BELEIDSREGELS URGENTIES
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
De volgende situaties gelden niet als op zichzelf staande urgente huisvestingsproblemen:
[…]
- de aanvrager woont, met of zonder kinderen, bij een ander huishouden in;
[…]