ECLI:NL:RVS:2020:2502
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en niet-ontvankelijkheid hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 20 juli 2017 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 18 maart 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 9 september 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.W. Verweij, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 7 oktober 2020 eindigde. Het hogerberoepschrift is echter pas na deze datum ontvangen. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen, wat noodzakelijk is om het beroep ontvankelijk te verklaren. Hierdoor heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 23 oktober 2020.