ECLI:NL:RVS:2020:250

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
201905376/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van urgentieverklaring op medische gronden door college van burgemeester en wethouders van Almere

In deze zaak gaat het om de intrekking van een urgentieverklaring die aan [appellante] was verleend op medische gronden. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft op 23 juli 2018 besloten de urgentieverklaring in te trekken, omdat [appellante] een aangeboden appartement had geweigerd. [appellante] was eerste kandidaat voor het appartement, maar na de bezichtiging besloot zij het aanbod te weigeren vanwege geruchten over overlast. Het college baseerde de intrekking op artikel 15, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening Almere 2015, dat bepaalt dat een urgentieverklaring kan worden ingetrokken als de woningzoekende een aanbod weigert dat voldoet aan het zoekprofiel.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde in een eerdere uitspraak dat het college bevoegd was om de urgentieverklaring in te trekken, maar dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de door [appellante] gestelde overlastsituatie. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het college het zorgvuldigheidsgebrek had hersteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van [appellante] en de negatieve ervaringen van andere bewoners. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de intrekking van de urgentieverklaring ongedaan gemaakt, waardoor de urgentieverklaring weer in werking treedt voor de duur van vijf maanden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het intrekken van urgentieverklaringen en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van woningzoekenden, vooral wanneer medische redenen een rol spelen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 26 november 2018 vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellante].

Uitspraak

201905376/1/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juni 2019 in zaak nr. 19/104 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft het college de aan [appellante] verleende urgentieverklaring ingetrokken.
Bij besluit van 26 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 18 maart 2019 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een door haar geconstateerd gebrek in het besluit van 26 november 2018 te herstellen.
Bij brief van 17 april 2019 heeft het college een aanvullende motivering gegeven.
Bij uitspraak van 12 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 26 november 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft een urgentieverklaring op medische gronden gekregen. Ze heeft, met gebruikmaking van de urgentieverklaring, gereageerd op een appartement aan de [locatie] in Almere. Ze was eerste kandidaat voor het appartement, maar heeft na de bezichtiging het appartement geweigerd, omdat ze had gehoord dat sprake was van overlast. Vanwege de weigering heeft het college op grond van artikel 15, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening Almere 2015 (hierna: Hvv) haar urgentieverklaring ingetrokken.
2.    De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroep
3.    De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college bevoegd was om de urgentieverklaring in te trekken, maar onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door [appellante] gestelde overlastsituatie. [appellante] heeft een verklaring van haar zus, die ook aanwezig was bij de bezichtiging, overgelegd en een verklaring van de toenmalige bewoonster van het appartement, die daarin concreet heeft beschreven welke overlast zij gedurende vijf jaar heeft ervaren, welke acties zij heeft ondernomen en wie zij daarvoor heeft benaderd. Daarop was het college onvoldoende ingegaan. Het besluit van 26 november 2018 was daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, aldus de rechtbank in de tussenuitspraak.
3.1.    Het college heeft, nadat het daartoe in de gelegenheid is gesteld door de rechtbank, de verklaring van de toenmalige bewoonster voorgelegd aan de verhuurder, Woningstichting Goede Stede, en aan de veiligheidsmanager. Zij hebben in een reactie daarop aangegeven dat andere omwonenden geen overlast ervaarden en geen noemenswaardige overlastsituatie bekend is in of in de omgeving van het appartement. Het college is daarom bij het standpunt gebleven dat [appellante] het appartement niet mocht weigeren en daarom terecht de urgentieverklaring is ingetrokken. Het ziet geen reden om op grond van de hardheidsclausule anders te besluiten.
3.2.    In de einduitspraak van 12 juni 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld. Het college heeft zich naar aanleiding van de reacties van de verhuurder en de veiligheidsmanager in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overlast niet noemenswaardig was en deze niet in de weg stond aan de intrekking van de urgentieverklaring. [appellante] heeft niet aangetoond dat in dit geval sprake is van onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 27 van de Hvv. Door zonder nader onderzoek uit te gaan van de subjectieve beleving van overlast van de toenmalige bewoonster, heeft [appellante] het risico genomen dat deze overlast niet dusdanig was dat zij op grond daarvan het appartement had mogen weigeren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld. Met de reacties van de verhuurder en de veiligheidsmanager heeft het college niet voldoende onderbouwd dat de urgentieverklaring mocht worden ingetrokken. Het had ook moeten meewegen dat [appellante] op het moment van de bezichtiging werd overvallen door het verhaal van de toenmalige bewoonster. [appellante] kampt bovendien met ernstige reumaklachten die ook haar psychische welbevinden aantasten. Daarom is zij gebaat bij een rustige woonomgeving en was het appartement niet passend voor haar. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het intrekken van de urgentieverklaring niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, aldus [appellante].
Beoordeling hoger beroep
5.    [appellante] hoorde toen zij het appartement kwam bezichtigen zeer negatieve verhalen van andere bewoners. Ze heeft daarover verklaard dat haar op de trap naar de voordeur van [locatie] werd gevraagd "of ze zeker wist dat ze daar wilde wonen, daar er beneden het adres waarop ik gereageerd heb een TBS-er woont die daar de boel onveilig maakt en men bang voor hem is." Een andere bewoner vertelde haar toen ze op de tweede etage aankwam dat de linkerbuurman van [locatie] dag en nacht luidruchtig was, "met harde muziek en dagelijkse feestjes met veel feestgangers op ongepaste tijden. Ook wordt er daar veel geblowd en stinkt de gehele galerij hier naar." De zus van [appellante] heeft schriftelijk bevestigd dat dit is gezegd.
Daarnaast heeft de vorige bewoonster een verklaring op schrift gesteld. Ze heeft geschreven: "Mijn woonervaring aan de [locatie] was zeer negatief vanaf het moment dat ik er kwam wonen. […] In de vijf jaar dat ik hier gewoond heb, had ik zonder ophouden van alles geprobeerd. Een woningruil, driehoekswoningruil en elke week reageren op een woning van woningnet. Het vereiste een zeer lange adem. Conclusie is dat ik in de afgelopen vijf jaar zeer onprettig heb gewoond. Omdat mij niet eerlijk verteld was door de vorige huurders hoe asociaal de buren zijn, kon ik het niet over me hart laten hetzelfde te doen."
Hoewel uit de verklaringen van de verhuurder en de veiligheidsmanager blijkt dat bij hen geen noemenswaardige overlastsituatie bekend was, doet dit niet af aan de verklaringen van de omwonenden die [appellante] was tegengekomen en van de vorige bewoonster waaruit blijkt dat zij wel degelijk overlast heeft ervaren en zelfs vanwege de overlast is verhuisd. Het college heeft de verklaringen van de omwonenden en van de vorige bewoonster niet betwist. Bovendien heeft het college in reactie hierop aangegeven dat indien een bewoner meer dan gemiddeld gevoelig is voor prikkels en indrukken dit een versterkende factor zou kunnen zijn met betrekking tot de ervaren overlast. Dit geldt ook voor [appellante]. Ze heeft in de toelichting op de weigering geschreven: "Ik ben een SLE-patiënt en kan deze ellende en stress in mijn dagelijkse woon omgeving er echt niet bij hebben. Ik heb dagen dat ik versuft van de pijnen onder medicatie plat lig en mijn hoofd geen onnodige herrie en geluidsoverlast 24uur aan kan." Ook dit heeft het college niet betwist. Dat [appellante], met haar medische klachten, na het horen van de ervaringen van omwonenden en van de vorige bewoonster het appartement heeft geweigerd, is een voorstelbare reactie.
Het college hanteert een strikt beleid vanwege de grote vraag naar sociale huurwoningen en de daaruit voortvloeiende lange wachttijd. Het appartement is echter naar degene gegaan die volgens de regels van de Hvv als tweede in aanmerking kwam. Dat [appellante] het appartement heeft geweigerd, is dus alleen voor haarzelf nadelig geweest. In dit geval staan de nadelige gevolgen van het intrekken van de urgentieverklaring niet in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college in redelijkheid kon besluiten om de urgentieverklaring in te trekken.
Het betoog slaagt.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 26 november 2018 in stand zijn gelaten. De op 21 juni 2018 verleende urgentieverklaring was verleend voor de duur van zes maanden en is op 23 juli 2018 ingetrokken. De Afdeling zal bepalen dat de urgentieverklaring weer in werking treedt voor zo lang als ze nog zou gelden als ze niet ingetrokken was geweest. Dat is afgerond vijf maanden. Het primaire besluit van 23 juli 2018 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juni 2019 in zaak nr. 19/104, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 26 november 2018 in stand zijn gelaten;
III.    herroept het besluit van 23 juli 2018, kenmerk 351570952;
IV.    bepaalt dat de urgentieverklaring, zoals verleend op 21 juni 2018, vanaf de dag na de verzending van deze uitspraak weer in werking treedt voor de duur van vijf maanden;
V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almere tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almere tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almere aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020
280-851.
Bijlage
Huisvestingsverordening Almere 2015
Artikel 14
[…].
2. De urgentieverklaring vermeldt in ieder geval:
[…];
d. het zoekprofiel, zijnde een beschrijving van de categorie of categorieën woonruimte die voor de woningzoekende gelet op artikel 16 passend wordt of worden geacht, waarbij worden vermeld: indien van toepassing de maximale huur, het maximale aantal kamers en eventuele andere noodzakelijke kenmerken van de woonruimte;
[…].
3. De woningzoekende die in het bezit is van een urgentieverklaring dient het eerste aanbod van een woning die voldoet aan het zoekprofiel als bedoeld in het tweede lid onder d te accepteren.
[…].
Artikel 15
[…].
2. Burgemeester en wethouders kunnen de urgentieverklaring intrekken indien:
[…]
c. de woningzoekende een aanbod van een woning heeft geweigerd die naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoet aan het zoekprofiel als bedoeld in artikel 14, tweede lid onder d;
[…].