202003354/1/A3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2020 in zaak nr. 19/3088 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2019 heeft de korpschef de aan [beveiligingsorganisatie] verleende toestemmingen om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, ingetrokken.
Bij besluit van 8 mei 2019 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2020, waar de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De korpschef had aan [beveiligingsorganisatie] voor de periode van 27 november 2017 tot 27 november 2020 toestemming verleend om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten in horeca-inrichtingen. Enige tijd later had de korpschef aan [beveiligingsorganisatie] voor de periode van 1 juni 2018 tot 24 mei 2019 toestemming verleend om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Deze laatste toestemming was niet beperkt tot horeca-inrichtingen en was verleend ten behoeve van de opleiding van [appellant] tot allround beveiliger.
2. Op 22 maart 2018 is het rijbewijs van [appellant] ingevorderd, nadat de politie had geconstateerd dat hij met de auto 166 km/h reed op een plaats waar de maximumsnelheid 100 km/h was. Op 6 mei 2018 heeft de politie geconstateerd dat [appellant] een auto bestuurde, terwijl zijn rijbewijs toen nog was ingevorderd. Op 31 augustus 2018 is [appellant] voor dit laatste feit strafrechtelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis. De korpschef heeft hierin aanleiding gezien om de verleende toestemmingen in te trekken.
Regelgeving
3. De relevante bepalingen uit de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr) en de relevante gedeelten van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: de Beleidsregels) zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
Besluiten korpschef
4. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat door de strafrechtelijke veroordeling de integriteit en betrouwbaarheid van [appellant] niet boven elke twijfel verheven zijn. De korpschef heeft de belangen van [appellant] afgewogen tegen de belangen van de veiligheidszorg en de goede naam van de bedrijfstak. Bij die afweging houdt de korpschef rekening met de aard van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is gepleegd, de kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen van betrokkene. De korpschef heeft gesteld dat [appellant] er blijk van heeft gegeven de beslissing van de politie en het Openbaar Ministerie om zijn rijbewijs in te vorderen en ingevorderd te houden, naast zich neer te leggen. Een dergelijke laconieke houding ten opzichte van de rechtsregels en de werking van de rechtsstaat is volgens de korpschef niet passend voor iemand die werkzaam is als beveiliger en daarmee als verlengstuk van de politie. Verder is het tijdsverloop sinds de veroordeling te kort om de kans op recidive te kunnen inschatten. Daarnaast is niet gebleken van recente persoonlijke ontwikkelingen die maken dat [appellant], ondanks de veroordeling, toch voldoende betrouwbaar moet worden geacht. De korpschef heeft daarom meer gewicht toegekend aan het algemeen belang dat is gediend met de betrouwbaarheid van beveiligers alsmede met een betrouwbare veiligheidszorg en een goed functionerende bedrijfstak dan aan het belang van [appellant] om als beveiliger een inkomen te kunnen blijven verwerven.
Hoger beroep van [appellant]
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef de beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Hij betoogt dat deze jurisprudentielijn moet worden verlaten, omdat genoemde maatstaf in feite inhoudt dat een beveiliger in alle denkbare situaties perfect moet handelen. Dit doet geen recht aan het huidige tijdsgewricht, waarin beveiligers tegenover zeer agressieve personen kunnen komen te staan. Ook maakt deze maatstaf het zeer lastig om alle feiten en omstandigheden mee te wegen. De maatstaf is bovendien onevenredig en toepassing ervan leidt tot onevenredigheid. In dit geval heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte niet in aanmerking genomen dat hij de snelheidsovertreding heeft begaan nadat hij te horen had gekregen dat zijn opa in het ziekenhuis was opgenomen en dat hij pas weer auto is gaan rijden toen hij zijn rijbewijs had teruggekregen. Van het opzettelijk naast zich neerleggen van rechtsregels is geen sprake geweest, aldus [appellant].
Oordeel van de Afdeling
6. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr wordt geen toestemming verleend voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Ingevolge het vijfde lid kan een verleende toestemming worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend. In paragraaf 3.3 van de door de korpschef toegepaste Beleidsregels is de beoordeling van de betrouwbaarheid nader ingevuld. Volgens die paragraaf beschikt iemand onder andere niet over de noodzakelijke betrouwbaarheid indien hij in de vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd. Aan dit criterium is in dit geval voldaan, aangezien [appellant] enkele maanden voor de intrekking van de toestemmingen wegens het rijden zonder geldig rijbewijs is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis.
7. De rechtbank heeft overwogen dat het vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of de betrokkene voldoende betrouwbaar is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het ook vaste jurisprudentie is dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen mogen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen en dat de korpschef daarom de beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om deze vaste jurisprudentie niet langer te volgen. Anders dan [appellant] stelt, houdt genoemde maatstaf niet in dat een verleende toestemming al mag worden ingetrokken indien een beveiliger niet in alle omstandigheden perfect handelt. Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels worden immers - kort gezegd - alleen strafrechtelijke veroordelingen voor misdrijven en bepaalde andere strafrechtelijke feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken. Het is dus niet zo dat elke omstandigheid, hoe futiel ook, kan leiden tot intrekking van een toestemming. Bij de intrekking van een eerder verleende toestemming maakt de korpschef bovendien een belangenafweging, waarbij hij onder meer de aard en ernst van een delict meeweegt. Niet valt in te zien waarom bij die belangenafweging niet alle feiten en omstandigheden kunnen worden betrokken.
8. De korpschef heeft de door [appellant] begane snelheidsovertreding niet aan de intrekking van de toestemmingen ten grondslag gelegd. De rechtbank behoefde alleen daarom al niet in te gaan op de omstandigheden waarin [appellant] verkeerde toen hij de snelheidsovertreding beging.
De rechtbank heeft in de omstandigheid dat [appellant] zijn rijbewijs feitelijk al had teruggekregen toen hij op 6 mei 2018 een auto bestuurde, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de korpschef geen doorslaggevend gewicht mocht toekennen aan het algemeen belang dat is gediend met de intrekking van de toestemmingen. [appellant] wist immers of had in elk geval kunnen weten dat hij nog geen gebruik mocht maken van zijn rijbewijs omdat de invordering nog voortduurde. [appellant] heeft zelf eerder verklaard dat in de begeleidende brief bij het teruggestuurde rijbewijs stond wanneer hij weer van het rijbewijs gebruik mocht maken. Ook wanneer er, zoals [appellant] stelt, geen opzet in het spel was bij het naast zich neerleggen van de beslissing tot invordering van het rijbewijs, mocht de korpschef zich op het standpunt stellen dat het niet in acht nemen van de invordering van het rijbewijs niet past bij iemand die werkzaam is als beveiliger. Bovendien kon [appellant] deze omstandigheden naar voren brengen in de procedure bij de strafrechter. De korpschef mocht uitgaan van de onherroepelijke veroordeling door de strafrechter tot 40 uur taakstraf. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef de toestemmingen mocht intrekken.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020
640.
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. […]
4 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. […]
5 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2)binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
[…]