201908796/1/A3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2019 in zaak nr. C/10/572198 / FA RK 19-3302 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2019 heeft de burgemeester een huisverbod voor de duur van tien dagen aan [appellant] opgelegd.
Bij besluit van 11 april 2019 heeft de burgemeester het huisverbod met een aansluitende periode van achttien dagen verlengd.
Bij uitspraak van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen beide besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft naar aanleiding van een melding van een geweldsincident op 1 april 2019 tussen [appellant] en zijn partner, waarbij er op dat moment kinderen in de woning aanwezig waren, een huisverbod aan [appellant] opgelegd vanwege de toenemende kans op meer fysiek geweld tegenover zijn partner waarbij kinderen getuige zijn.
1.1. [appellant] is zonder voorafgaande mededeling niet ter zitting bij de rechtbank verschenen. De rechtbank heeft geen reden gezien om de bestreden besluiten te vernietigen, omdat de burgemeester in de bestreden besluiten en in het verweerschrift heeft gemotiveerd waarom hij een huisverbod heeft opgelegd en daarbij gemotiveerd is ingegaan op de gronden die [appellant] in zijn beroepschrift heeft aangevoerd.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod op juiste gronden heeft opgelegd en voldoende is ingegaan op de door hem aangevoerde gronden.
Daartoe voert hij aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en dat hij daar ook niet strafrechtelijk voor is veroordeeld. De burgemeester heeft geen rekening gehouden met de onschuldpresumptie en heeft de verklaringen van de partner van [appellant] en de kinderen ten onrechte als betrouwbaar bestempeld, omdat deze verklaringen zijn gegeven in een emotionele gemoedstoestand en daarom geen goed beeld geven van wat zich heeft afgespeeld. Dat hij geregeld alcohol drinkt, rechtvaardigt geen huisverbod.
Volgens [appellant] ontbrak voor de burgemeester daarnaast de noodzaak om een huisverbod op te leggen en is een huisverbod niet proportioneel. Hij stelde zich bij het verlaten van de woning meewerkend op. Door toch een huisverbod op te leggen terwijl dat niet noodzakelijk was, heeft de burgemeester het recht op zijn privé- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) geschonden. Hierdoor is hij ook in zijn goede naam aangetast. Dat hij al negen jaar zonder incidenten met zijn partner samenwoont, is volgens [appellant] een omstandigheid waaruit volgt dat de burgemeester niet direct een huisverbod had mogen opleggen. De burgemeester had een aanbod tot hulpverlening moeten doen in plaats van een huisverbod op te leggen. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend, aldus [appellant].
Het wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1704), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren. 4.1. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de partner van [appellant] op de avond van 1 april 2019 licht letsel aan haar bovenlip had en dat de adem van [appellant] naar inwendig gebruik van alcohol rook. De kinderen en partner hebben direct na de melding van het geweldsincident verklaard dat [appellant] haar geslagen had. De politie heeft ter plaatse een aangifte van mishandeling opgenomen en [appellant] als verdachte van mishandeling aangehouden. Het Centrum Voor Dienstverlening Rotterdam Rijnmond (hierna: het CVD) en de Politie eenheid Rotterdam, district Rotterdam/Rijnmond hebben drie risico-taxatie instrumenten huiselijk geweld opgesteld, waarin zij gelet op de weging van de signalen van huiselijk geweld hebben geadviseerd om [appellant] een huisverbod op te leggen. De partner van [appellant] heeft aan het CVD verklaard dat zij in het verleden vaker door hem is mishandeld en beiden hebben aan het CVD verklaard dat er vanaf het moment dat [appellant] werkloos werd steeds vaker ruzies waren. Dat de verklaringen van zijn partner en de kinderen niet betrouwbaar zouden zijn en het feit dat hij geregeld alcohol drinkt geen rechtvaardiging voor een huisverbod is, zoals [appellant] betoogt, neemt niet weg dat de burgemeester op grond van het voorgaande aannemelijk heeft mogen achten dat [appellant]’s aanwezigheid in de woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn partner en de kinderen opleverde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth). De burgemeester heeft op grond daarvan een huisverbod mogen opleggen.
Dat [appellant] niet strafrechtelijk is veroordeeld en dat de burgemeester geen rekening heeft gehouden met de onschuldpresumptie, behoefde gelet op hetgeen onder 4 is overwogen niet aan de oplegging van het huisverbod in de weg te staan. Het huisverbod strekt blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2).
De burgemeester heeft geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de gestelde meewerkende opstelling van [appellant] bij het verlaten van de woning, omdat de burgemeester daarmee onvoldoende zekerheid zou hebben dat [appellant] de woning ook in de toekomst niet meer zou betreden. De burgemeester kon die zekerheid ook niet verkrijgen door slechts hulpverlening aan te bieden. Anders dan [appellant] betoogt, volgt hieruit dat het huisverbod noodzakelijk en proportioneel was en dat, voor zover van een aantasting van zijn goede naam en schending van zijn recht op privé- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM sprake is, deze gerechtvaardigd zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester na afweging van de belangen van [appellant] en die van zijn partner en de kinderen, in redelijkheid een huisverbod aan [appellant] kunnen opleggen.
Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020
176-960.
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Artikel 8 van het EVRM
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wth
De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wth
1. De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Het beroep of hoger beroep tegen het huisverbod heeft mede betrekking op een beschikking tot verlenging van het huisverbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.