ECLI:NL:RVS:2020:2365

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
201906672/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen gebruik rubbergranulaat op kunstgrasvelden

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Montfoort op 6 februari 2019 een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het gebruik van rubbergranulaat van vermalen vrachtwagenbanden als infill voor kunstgrasvelden op sportpark Hofland afgewezen. [appellante] stelde dat dit gebruik in strijd was met artikel 13 van de Wet bodembescherming (Wbb). Het college oordeelde echter dat er geen vermoeden was van verontreiniging of aantasting van de bodem, waardoor er geen overtreding van de Wbb zou zijn.

Na een ongegrond verklaard bezwaar van [appellante] tegen dit besluit, heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 juli 2020, waar zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren, werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moest eerst beoordelen of [appellante] als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling concludeerde dat [appellante] niet voldeed aan de criteria voor belanghebbende, omdat haar belang niet voldoende objectief en persoonlijk was.

De Afdeling oordeelde dat het verzoek om handhaving geen aanvraag was in de zin van de Awb, waardoor de afwijzing van het verzoek geen beschikking was. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Ondanks het ontbreken van belang, vroeg het college de Afdeling om de beroepsgronden inhoudelijk te beoordelen, maar de Afdeling weigerde dit. Uiteindelijk werd het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juli 2019 vernietigd en het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht aan [appellante] moest vergoeden.

Uitspraak

201906672/1/R1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Montfoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 6 februari 2019 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het gebruik van rubbergranulaat van vermalen vrachtwagenbanden als infill voor kunstgrasvelden op sportpark Hofland in Montfoort, afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door Stichting InStrepitus, bij monde van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Kort, D. Dekker en W. Glaap, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft het college op 30 september 2018 verzocht om handhavend op te treden wegens het gebruik van rubbergranulaat van vermalen vrachtwagenbanden als infill voor drie nieuwe kunstgrasvelden op sportpark Hofland aan de Bovenkerkweg 76-82 in Montfoort. Dit is volgens haar in strijd met artikel 13 van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb). Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen vermoeden is van een verontreiniging of aantasting van de bodem ter plaatse, zodat artikel 13 van de Wbb niet wordt overtreden.
2.    Voordat de Afdeling aan een inhoudelijke beoordeling van de door [appellante] aangevoerde gronden toekomt, ziet zij zich eerst gesteld voor de vraag of het door [appellante] ingediende verzoek om handhaving een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Een verzoek om handhaving is slechts een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, indien dit verzoek door een belanghebbende is gedaan. De reactie op zo’n verzoek ingediend door een belanghebbende, is vervolgens een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
De Afdeling zal dus eerst beoordelen of [appellante] belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het door haar ingediende verzoek om handhaving wegens het gebruik van rubbergranulaat van vermalen vrachtwagenbanden als infill voor nieuwe kunstgrasvelden op sportpark Hofland.
2.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is niet voldoende om belanghebbende te kunnen zijn. Een belang dat zich onvoldoende onderscheidt van de belangen van willekeurige anderen, is geen persoonlijk belang.
2.2.    Vaststaat dat [appellante] hemelsbreed op een afstand van ongeveer 1,1 kilometer tot de sportvelden woont, zodat de door haar gestelde overtreding van artikel 13 van de Wbb geen gevolgen kan hebben voor haar woonomgeving. De door haar gestelde omstandigheid dat haar kinderen thuis schoenen uitkloppen waardoor granulaatkorrels in haar woning en tuin terechtkomen, is onvoldoende om zich te onderscheiden van willekeurige anderen die het sportpark bezoeken.
Verder heeft [appellante] betoogd dat zij ook om andere redenen als belanghebbende is aan te merken. Zij heeft kinderen die bij schoolactiviteiten en als lid van de voetbalvereniging gebruikmaken van de sportvelden, de school van haar kinderen is in de directe nabijheid van de sportvelden gesitueerd en de nieuw te realiseren school is tussen de sportvelden voorzien. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de Afdeling geen bijzonder individueel belang bij het handhavingsverzoek ten aanzien van de kunstgrasvelden op sportpark Hofland. [appellante] onderscheidt zich niet van anderen die van de sportvelden gebruikmaken en zich op het sportpark bevinden, zoals leerlingen en leerkrachten van de school, leden en trainers van de voetbalvereniging, spelers en trainers van bezoekende voetbalteams en toeschouwers. Gezien de omvang en wisselende samenstelling van gebruikers en bezoekers van de sportvelden is geen afbakening mogelijk van de kring van belanghebbenden. Ook de door [appellante] gestelde omstandigheid dat er in Montfoort alleen kunstgrasvelden zijn en haar kinderen zodoende genoodzaakt zijn gebruik te maken van de kunstgrasvelden, is ontoereikend voor het oordeel dat zij niettemin als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden gekwalificeerd. Zij onderscheidt zich daarmee immers evenmin van anderen die zich op de sportvelden begeven.
3.    De conclusie is dat [appellante] haar verzoek niet als belanghebbende heeft gedaan. Het desbetreffende verzoek is daarom geen verzoek in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat de afwijzing van dit verzoek geen beschikking is in de zin van het tweede lid van het laatstgenoemde artikel.
Nu de beslissing van 6 februari 2019 geen beschikking is, kon [appellante] geen ontvankelijk bezwaar indienen. Dit betekent dat het college het bezwaar hoe dan ook niet inhoudelijk heeft kunnen beoordelen. De Afdeling is daarom van oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
4.    Ondanks het ontbreken van belang van [appellante] bij het door haar ingediende verzoek om handhaving, heeft het college de Afdeling verzocht alsnog de door [appellante] aangevoerde beroepsgronden inhoudelijk te beoordelen. Mede in aanmerking genomen dat de gemachtigde van [appellante], Stichting InStrepitus, 25 in de kern vergelijkbare handhavingsverzoeken heeft ingediend en nog eens 25 handhavingsverzoeken in voorbereiding heeft, ziet de Afdeling geen aanleiding desondanks inhoudelijk op de aangevoerde gronden in te gaan.
5.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 en 3 is overwogen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het besluit van 23 juli 2019 worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het door [appellante] tegen de brief van 6 februari 2019 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 juli 2019.
6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort van 23 juli 2019, zonder kenmerk;
III.    verklaart het door [appellante] tegen de brief van 6 februari 2019 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Montfoort aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020
91-855.