ECLI:NL:RVS:2020:235

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
201908627/1/A2 en 201908627/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en geschiktheid voor motorrijtuigen

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 januari 2020 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de appellant door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) wegens alcoholmisbruik. De appellant was op 24 juni 2018 aangehouden voor een snelheidsovertreding van 111 km/u waar 50 km/u was toegestaan. Bij de aanhouding werd een alcoholgehalte van 835 µg/l vastgesteld. Het CBR heeft op basis van deze feiten en een psychiatrisch rapport van 7 februari 2019, waarin alcoholmisbruik werd vastgesteld, besloten het rijbewijs van de appellant ongeldig te verklaren per 22 maart 2019. De appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het CBR en later ook door de rechtbank Gelderland op 20 november 2019.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin' niet voldoende onderbouwd is. Hij betoogt dat de psychiater niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor alcoholtolerantie. De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 januari 2020 en geconcludeerd dat het CBR voldoende bewijs heeft geleverd voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de psychiater in zijn rapport en brief voldoende heeft onderbouwd dat de appellant ongeschikt was om een motorrijtuig te besturen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens wordt een proceskostenvergoeding toegekend aan de appellant.

Uitspraak

201908627/1/A2 en 201908627/2/A2.
Datum uitspraak: 28 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 20 november 2019 in zaak nrs. 19/6280 en 19/6281 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2019 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 22 maart 2019 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.P. Kabel, advocaat te Eindhoven, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.    [appellant] is op 24 juni 2018 door de politie aangehouden, omdat hij 111 kilometer per uur reed, waar 50 kilometer per uur is toegestaan. Vervolgens is bij hem een alcoholgehalte van 835 µg/l (dat is 1,921‰) geconstateerd. De korpschef heeft het CBR de in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) bedoelde mededeling gedaan van het vermoeden dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Het CBR heeft daarom de geldigheid van het rijbewijs van [appellant] geschorst en bepaald dat [appellant] zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid. Dit onderzoek heeft op 28 december 2018 plaatsgevonden. In de daarvan opgemaakte psychiatrische rapportage van psychiater Hepark van 7 februari 2019 (hierna: het onderzoeksrapport) is geconcludeerd dat de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin' dient te worden gesteld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat sprake is van een verhoogde tolerantie. Het bij [appellant] geconstateerde alcoholgehalte veroorzaakt bij de meeste niet-tolerante individuen duidelijke intoxicatieverschijnselen. Hiervan was bij [appellant] geen sprake, nu zijn motorische en cognitieve vaardigheden kennelijk nog voldoende waren om over een substantiële afstand en zonder duidelijk afwijkend rijgedrag een motorvoertuig te besturen. Verder heeft de psychiater aan zijn conclusie ten grondslag gelegd dat waarschijnlijk sprake is van onderrapportage. Daarbij is betrokken dat er een discrepantie is tussen de beschreven tolerantie en de algemene alcoholanamnese. Ook is in aanmerking genomen dat er een opvallende discrepantie is tussen het door [appellant] opgegeven betrekkelijk normale drinkpatroon en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Ten slotte heeft de psychiater zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat [appellant] vanaf 25 juni 2018 met het alcoholmisbruik is gestopt.
Bij brief van 21 februari 2019 heeft het CBR de uitslag van het onderzoek aan [appellant] medegedeeld.
2.1.    Bij besluit van 15 maart 2019 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, in samenhang bezien met paragraaf 8.8 van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, vanaf 22 maart 2019 ongeldig verklaard, omdat [appellant] vanwege alcoholmisbruik ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. Aan dat oordeel heeft het CBR het onderzoeksrapport ten grondslag gelegd. Het CBR heeft het besluit van 15 maart 2019 bij besluit van 13 mei 2019 in bezwaar gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 mei 2019 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het CBR opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak alsmede het besluit van 15 maart 2019 geschorst en bepaald dat deze schorsing vervalt zes weken nadat het CBR een nieuw besluit op het bezwaar aan [appellant] heeft bekendgemaakt.
Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2019 heeft het CBR de psychiater verzocht om heroverweging van het onderzoeksrapport. In een brief van 4 september 2019 heeft de psychiater toegelicht dat aannemelijk is dat [appellant] een tolerantie voor alcohol heeft, nu kan worden gesteld dat hij in ieder geval zes kilometer heeft gereden zonder dat sprake was van afwijkend rijgedrag, omdat hij anders wel om die reden was aangehouden. De vraag of [appellant] zijn rijgedrag zelf als normaal of afwijkend heeft beschouwd is niet relevant, aangezien gelet op het hoge alcoholpromillage een verstoord beoordelingsvermogen bestaat. Volgens de psychiater zouden bij het geconstateerde alcoholpromillage intoxicatieverschijnselen worden verwacht die leiden tot forse en duidelijk zichtbare afwijkingen in het rijgedrag. Temeer nu [appellant] in het donker reed, paste de mate van intoxicatieverschijnselen niet bij iemand zonder tolerantie voor alcohol. Verder merkt de psychiater op dat niet aannemelijk is dat juist op de dag van de aanhouding eenmalig sprake was van een uitschieter van het alcoholgebruik, nu [appellant] gelet op het geconstateerde promillage meer dan het dubbele heeft gedronken van wat hij als normaal drinkpatroon heeft opgegeven en de pakkans laag is.
2.2.    Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het CBR onder verwijzing naar het onderzoeksrapport en de brief van 4 september 2019 het door [appellant] tegen het besluit van 15 maart 2019 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 november 2019 het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het daar niet mee eens en vecht het oordeel van de rechtbank in hoger beroep aan.
Wettelijk kader
3.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
4.    In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het CBR met de brief van de psychiater van 4 september 2019, in samenhang met het onderzoeksrapport van 7 februari 2019, alsnog toereikend heeft onderbouwd dat [appellant] ongeschikt was een motorvoertuig te besturen en dat bij hem sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de psychiater in de brief van 4 september 2019 heeft toegelicht welke intoxicatieverschijnselen te verwachten zouden zijn bij het promillage dat bij [appellant] is vastgesteld en is geconcludeerd dat zijn verschijnselen niet passen bij wat verwacht kan worden zonder alcoholtolerantie. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de psychiater in die brief nader heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat sprake is van een eenmalige uitschieter, waarbij hij erop heeft gewezen dat [appellant] bij de aanhouding het dubbele van zijn normale hoeveelheid heeft gedronken en dat er maar een kleine kans is dat hij precies wordt gepakt als hij dit één keer doet.
Hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CBR op grond van het onderzoeksrapport en de brief van de psychiater van 4 september 2019 heeft kunnen concluderen dat hij ongeschikt was om een motorrijtuig te besturen wegens alcoholmisbruik in ruime zin.
Daartoe voert [appellant] aan dat de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin' volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling alleen kan worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. De omstandigheden dat een te hoog alcoholpromillage is vastgesteld en dat hij onder invloed van dat alcoholgehalte een afstand van zes kilometer heeft afgelegd, vormen op zichzelf onvoldoende aanwijzingen voor alcoholtolerantie. [appellant] wijst erop dat het door de psychiater verrichte onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest, nu hem niet is gevraagd of hij afwijkend rijgedrag heeft vertoond en hoe hij de autorit heeft ervaren. Bovendien is niet inzichtelijk gemaakt dat een forse snelheidsovertreding niet kan worden aangemerkt als afwijkend rijgedrag, aldus [appellant].
Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de nadere toelichting van de psychiater in de brief van 4 september 2019, dat het niet aannemelijk is dat sprake is van een eenmalige uitschieter, overtuigend is. Hij wijst erop dat de psychiater heeft erkend dat dit niet geheel kan worden uitgesloten. Ook is de psychiater er volgens [appellant] ten onrechte van uitgegaan dat hij het dubbele heeft gedronken ten opzichte van zijn normale alcoholgebruik. Bovendien is hij niet ingegaan op de omstandigheid dat uit het verrichte laboratoriumonderzoek geen alcoholmisbruik in ruime zin is te herleiden, aldus [appellant].
Beoordeling hoger beroep
6.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339 is het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking.
De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ kan in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol.
Voorts zijn afwijkende bloedwaarden die voorkomen bij mensen met een chronisch hoge alcoholconsumptie een aanwijzing voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Het ontbreken van dergelijke afwijkende bloedwaarden in de laboratoriumuitslagen betekent daarentegen niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld, omdat enkele weken alcoholabstinentie al kan leiden tot normalisering van de bloedwaarden.
De omstandigheid dat bij de aanhouding mogelijk geen excessieve alcoholinname is geconstateerd, leidt voorts niet zonder meer tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van alcoholmisbruik in ruime zin. Tot slot dient de aanwezigheid van acute tolerantie als gevolg van de opwindingtoestand van de alcoholgebruiker niet snel te worden aangenomen, nu dit verschijnsel alleen voorkomt bij extreme stress, bijvoorbeeld in oorlogssituaties.
De voorzieningenrechter zal in het licht van het vorenstaande deze zaak beoordelen.
6.1.    In het onderzoeksrapport is de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin' onder meer gebaseerd op de conclusie dat aannemelijk is dat [appellant] een zekere alcoholtolerantie is opgebouwd. Daarbij heeft de psychiater in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat [appellant] voorafgaand aan de aanhouding met het verhoogde alcoholgehalte zonder afwijkend rijgedrag een afstand van zes kilometer heeft gereden een indicatie vormt van alcoholtolerantie. In de brief van 4 september 2019 heeft de psychiater nader toegelicht dat bij het geconstateerde alcoholpromillage intoxicatieverschijnselen worden verwacht die leiden tot forse en duidelijk zichtbare afwijkingen in het rijgedrag, zoals een ernstige verstoring van de motoriek en fysieke controle over het lichaam, wazig zien, forse evenwichtsstoornissen en een duidelijk vertraagde reactietijd. Aangezien [appellant] in het donker reed, is een verstoord gezichtsvermogen nog meer van toepassing, aldus de psychiater. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [appellant] is aangehouden wegens een forse snelheidsovertreding. In het proces-verbaal wordt verder geen melding gemaakt van afwijkend rijgedrag en zijn als intoxicatieverschijnselen slechts vermeld dat zijn adem naar alcohol rook en zijn ogen bloeddoorlopen waren. In het onderzoeksrapport is uiteengezet dat de tolerantie die hieruit naar voren komt niet aannemelijk is met het door [appellant] opgegeven normale alcoholgebruik en dat dit duidt op een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik. In het onderzoeksrapport is over de verklaring van [appellant] dat hij zich bij de aanhouding dronken voelde terecht opgemerkt dat dit op zichzelf een verhoogde alcoholtolerantie niet weerlegt. Verder heeft de psychiater in de brief van 4 september 2019 opgemerkt dat de vraag of [appellant] zelf zijn rijgedrag als normaal of afwijkend heeft beschouwd niet relevant is, aangezien iemand bij het geconstateerde alcoholpromillage een verstoord beoordelingsvermogen zal hebben. Gelet op het voorgaande is in het onderzoeksrapport en de brief van 4 september 2019 voldoende inzichtelijk gemaakt dat er aanwijzingen zijn dat bij [appellant] een verhoogde alcoholtolerantie bestaat.
Uit het onderzoeksrapport volgt dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ verder steunt op de door de psychiater aangenomen onderrapportage door [appellant] van het normale alcoholgebruik. [appellant] heeft over zijn drinkpatroon verklaard dat hij in de twaalf maanden voor de aanhouding vier keer per maand in het weekend vier à vijf flesjes bier dronk. De psychiater heeft erop gewezen dat de verhoogde alcoholtolerantie van [appellant] niet waarschijnlijk is bij het door hem beschreven normale alcoholgebruik. Verder heeft [appellant] verklaard dat hij op de avond van de aanhouding zeven tot tien flesjes bier had gedronken. In het onderzoeksrapport is uiteengezet dat gelet op de verklaringen van [appellant] over zijn alcoholgebruik op de dag van de aanhouding een alcoholpromillage van maximaal 1,79 zou worden verwacht. Het betoog van [appellant] dat er in het onderzoeksrapport ten onrechte van wordt uitgegaan dat hij voorafgaand aan zijn aanhouding meer dan de dubbele hoeveelheid ten opzichte van zijn normale drinkpatroon heeft gedronken, maakt dat niet anders, nu hij op zichzelf niet betwist dat hij die dag veel meer heeft gedronken dan normaal. In het onderzoeksrapport is terecht geconcludeerd dat een opvallende discrepantie bestaat tussen het normale drinkpatroon van [appellant] en zijn alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Volgens het onderzoeksrapport is het niet aannemelijk dat er binnen een sociaal alcoholpatroon zo ver wordt doorgeschoten. Hoewel een eenmalige uitschieter van het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding niet geheel kan worden uitgesloten, is een meer structureel patroon van overmatig alcoholgebruik volgens het onderzoeksrapport, mede gezien de lage pakkans, aannemelijker. Derhalve is in het onderzoeksrapport voldoende inzichtelijk gemaakt dat aanwijzingen bestaan dat sprake is van onderrapportage.
Dat het gemeten alcoholgehalte van 835 µg/l op zichzelf geen grond vormt voor de conclusie dat sprake is van misbruik van alcohol en dat uit het laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen voor alcoholmisbruik volgen, brengt niet mee dat, gelet op de overige bevindingen uit het onderzoeksrapport en de brief van 4 september 2019, de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet gesteld kan worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het CBR op basis van het onderzoeksrapport, in samenhang bezien met de brief van 4 september 2019, heeft kunnen concluderen dat [appellant] ongeschikt was om een motorrijtuig te besturen wegens alcoholmisbruik in ruime zin.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.    Nu een eerdere zitting geen doorgang kon vinden wegens een fout aan de zijde van de Afdeling, wordt aanleiding gezien de hiermee verband houdende kosten door de griffier van de Raad van State te laten vergoeden. Voor het bijwonen van deze zitting wordt [appellant] een proceskostenvergoeding van één punt toegekend, vermenigvuldigd met de waarde daarvan, te weten € 525,00 en met de wegingsfactor één. Verder wordt [appellant] reiskosten voor het bijwonen van de zitting toegekend, vastgesteld op een bedrag van € 53,36. Dit is de prijs van een retour NS tweede klasse van station Doetinchem naar station Den Haag Centraal van € 47,75, vermeerderd met een forfaitair bedrag van € 5,61.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af;
III.    gelast dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 578,36 (zegge: vijfhonderdachtenzeventig euro en zesendertig cent), waarvan € 525,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Nieuwenhuizen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2020
633.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…].
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…].
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
[…].
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.