ECLI:NL:RVS:2020:2349
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Sevenster
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over vertrek vreemdeling uit de EU
Op 6 oktober 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een besluit van 6 december 2017, waarbij de staatssecretaris de vreemdeling opdroeg de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. De rechtbank had op 26 januari 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de rechtsvraag of een verdenking van het plegen van een strafbaar feit voldoende kan zijn voor de beëindiging van het verblijf van de vreemdeling in de EU. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht betoogde dat, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 december 2019, een verdenking in beginsel voldoende kan zijn voor de vaststelling dat het verblijf in de vrije termijn is geëindigd. De vreemdeling was op heterdaad aangehouden als verdachte van opzetheling, wat volgens de Raad voldoende ernstig was om het verblijf onmiddellijk te beëindigen.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.