ECLI:NL:RVS:2020:233

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
201907027/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 27 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 juli 2018 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 2 april 2019 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, oordeelde op 16 augustus 2019 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen en dat de vreemdeling niet mocht worden uitgezet totdat dit nieuwe besluit was genomen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat uitvoering van de aangevallen uitspraak zou leiden tot onherstelbare gevolgen of dat het een onevenredige inspanning zou vergen. De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het bestuursrecht, vooral in vreemdelingenzaken, en de noodzaak voor de staatssecretaris om zijn verzoeken goed te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen.

Uitspraak

201907027/2/V2.
Datum uitspraak: 27 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 augustus 2019 in zaak nr. 19/2689 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De voorzieningenrechter verstaat het verzoek van de staatssecretaris aldus, dat hij de voorzieningenrechter verzoekt de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de staatssecretaris niet heeft gesteld of heeft toegelicht waarom uitvoering van de aangevallen uitspraak leidt tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. De staatsecretaris heeft ook niet aangevoerd dat uitvoering van de aangevallen uitspraak betekent dat hij nader onderzoek moet verrichten zodanig, dat dit een onevenredige inspanning van zijn zijde vergt.
3.    Her verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2020
393.