201808741/1/A3.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], als enig erfgenaam van [overledene], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 september 2018 in zaak nr. 17/5482 in het geding tussen:
[overledene]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2017 heeft het college besloten een onderhoudsweg en aansluiting daarvan op de N247 (hierna: de toegangsweg) te onttrekken aan het openbaar verkeer.
Bij besluit van 2 november 2017 heeft het college het door [overledene] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2018 heeft de rechtbank het door [overledene] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [overledene] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[overledene] is hangende de hogerberoepsprocedure overleden. Zijn weduwe zet als enige erfgename de procedure voort.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R. Puggioni en S.B. Bakker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Door Broek in Waterland loopt de provinciale weg de N247. In de toekomst zal deze weg worden heringericht. [appellante] woont in Broek in Waterland naast de N247 aan de [locatie]. In de huidige situatie kan zij haar woning vanaf de N247 met de auto bereiken door gebruik te maken van de toegangsweg. Haar woning is ook te bereiken via de Eilandweg en de Zuiderbrug, maar niet met de auto, omdat de Zuiderbrug daar niet geschikt voor is. Ter plaatse van de toegangsweg ligt een tunnel onder de N247 voor langzaam verkeer als fietsers en voetgangers. De provincie wil deze tunnel vervangen. Hierdoor moet de toegangsweg vanwege ruimtegebrek worden opgeheven. Daarom heeft het college besloten de toegangsweg aan het openbaar verkeer te onttrekken. Totdat de werkzaamheden voor de nieuwe tunnel beginnen, mag [appellante] gebruik blijven maken van de toegangsweg.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de toegangsweg in redelijkheid aan het openbaar verkeer heeft kunnen onttrekken. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat vervanging van de tunnel noodzakelijk is en dat de toegangsweg daarbij niet behouden kan blijven. Het belang van de verkeersveiligheid heeft het college zwaarwegender mogen achten dan het belang van [overledene]. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het college zich heeft ingespannen om de negatieve gevolgen van het besluit voor [overledene] te verminderen. Het besluit is niet in strijd met het vertrouwensbeginsel of met [overledene]s recht op een noodweg als bedoeld in artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en een eventueel recht van erfdienstbaarheid wordt niet beperkt door het besluit, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de toegangsweg in redelijkheid aan het openbaar verkeer heeft kunnen onttrekken. Nut en noodzaak van vervanging van de tunnel zijn onvoldoende aangetoond. Het is bovendien mogelijk om de tunnel te vervangen en de toegangsweg te behouden. Door de weg op een bepaalde manier in te richten en de voetgangerstrap van de tunnel te verplaatsen, is er ruimte voor beide. Dit volgt uit een rapport van 23 april 2018 van een verkeerskundige dat zij heeft overgelegd. De verkeersveiligheid hoeft hier niet onder te lijden. De ruimte aan het einde van de toegangsweg kan onvoldoende zijn om te keren, maar er ligt een groenstrook die ruimte biedt om te manoeuvreren. Er is dus een aanvaardbaar alternatief. Het onttrekken van de toegangsweg aan de openbaarheid is een onevenredige aantasting van haar belangen. Verder is het vertrouwensbeginsel geschonden, is het besluit in strijd met haar recht op een noodweg en wordt haar recht van erfdienstbaarheid beperkt, aldus [appellante].
Beoordeling
4. [appellante] heeft het betoog dat nut en noodzaak van vervanging van de tunnel onvoldoende zijn aangetoond in het hogerberoepschrift niet nader gemotiveerd en letterlijk herhaald uit het beroepschrift. Dit geldt ook voor het betoog dat het onttrekken van de toegangsweg aan de openbaarheid een onevenredige aantasting van haar belangen is, het vertrouwensbeginsel is geschonden, het besluit in strijd is met haar recht op een noodweg en haar recht van erfdienstbaarheid wordt beperkt. De rechtbank is daarop ingegaan. [appellante] heeft in het hogerberoepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.1. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanvaardbaar alternatief was, heeft [appellante] wel nader onderbouwd. Daarom wordt dit betoog inhoudelijk beoordeeld. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college toegelicht dat de N247 zeker zal worden heringericht. De voorkeur ligt bij de ondergrondse variant. In dat geval zal de woning van [appellante] aangekocht moeten worden. Het staat echter nog niet vast dat de weg ondergronds zal worden aangelegd. Mocht dat niet doorgaan, dan zal de weg bovengronds worden heringericht. In dat geval kan de woning wel in eigendom van [appellante] blijven en heeft zij belang bij een toegangsweg. Zij heeft daardoor belang bij het inhoudelijk beoordelen van haar hoger beroep.
4.2. Het college heeft in een reactie van 3 juli 2018 uiteengezet dat de nieuwe tunnel verkeersveiliger, opener en gebruiksvriendelijker moet worden. Met het behouden van de toegangsweg, conform het voorstel dat de verkeerskundige heeft uitgewerkt in het rapport van 23 april 2018, wordt volgens het college een concessie gedaan op al deze punten. Het behouden van de toegangsweg kan alleen als de middenberm van de N247 en de voetgangerstrap versmald worden en de toegangsweg kan dan slechts 2 m breed worden. De voetgangerstrap is in het ontwerp van de verkeerskundige op het smalste deel 80 cm breed. De verkeerskundige heeft gesteld dat de trap breder kan worden gemaakt met slim ontwerpen, maar dat is in het rapport niet onderbouwd. In het huidige provinciale ontwerp is de voetgangerstrap op het smalste deel 2,63 m breed. Het college acht een brede voetgangerstrap noodzakelijk om ervoor te zorgen dat voetgangers de tunnel daadwerkelijk gebruiken in plaats van de N247 gelijkvloers over te steken. Een brede tunnel draagt bij aan het veiligheidsgevoel. De N247 is een drukke weg waar, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, ieder uur 60 bussen beide kanten op rijden en dagelijks 4.600 mensen gebruik maken van de bushalte op de plek van de toegangsweg. Een groot deel van deze mensen zal de tunnel gebruiken. Verder stelt het college zich op het standpunt dat versmalling van de middenberm gevaarlijke situaties kan opleveren, de breedte van 2 m van de toegangsweg te smal is en dat er problemen kunnen ontstaan omdat aan het einde van de toegangsweg onvoldoende mogelijkheid bestaat om te keren.
4.3. Alleen al vanwege de smalle voetgangerstrap heeft het college het ontwerp van de verkeerskundige in redelijkheid niet acceptabel hoeven achten. De tunnel is in het ontwerp van het college wezenlijk breder dan in het ontwerp in het rapport. Vanwege het grote aantal voetgangers heeft het college een breedte van 80 cm onvoldoende kunnen vinden. Niet is gebleken dat er nog een ander alternatief mogelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanvaardbaar alternatief was.
4.4. Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
176-851.