201810190/2/R2.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], gevestigd te Rheden, en anderen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen, allen wonend en gevestigd te Waalwijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:373, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 11 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening centrumplan Waalwijk" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. Op 14 april 2020 heeft de raad de motivering voor het bestemmingsplan aangepast, teneinde het gebrek te herstellen.
[appellant sub 2] en anderen hebben hierover een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 5 februari 2020, kort gezegd, overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat het plan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is. De eerder voorziene doorsteek op de locatie, die met het voorliggende plan wordt wegbestemd, acht de raad immers nog steeds wenselijk, terwijl niet draagkrachtig is gemotiveerd dat het plan voor die doorsteek niet uitgevoerd kan worden. Daarom is het voorliggende plan in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld. De raad is daarom opgedragen het voorliggende plan alsnog deugdelijk te motiveren, dan wel een ander besluit te nemen.
2. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Beslissing van 14 april 2020
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad op 14 april 2020 de motivering voor het plan aangepast, met het oog op het herstel van de gebreken die de Afdeling in de tussenuitspraak van 5 februari 2020 heeft geconstateerd. Met name is duidelijk gemaakt dat de raad niet langer een doorsteek ter hoogte van de Grotestraat 229 wenselijk acht, omdat een alternatieve doorsteek ter hoogte van de Grotestraat 239 afdoende is voor de bereikbaarheid van de winkels in de Grotestraat en deze alternatieve doorsteek al in een voorlopige uitvoering is gerealiseerd.
4. In deze einduitspraak zal de Afdeling beoordelen of de motivering van het plan aanleiding geeft om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
Zienswijze
5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze over de wijze waarop is beoogd het gebrek te herstellen naar voren te brengen.
[appellant sub 1] en anderen hebben niet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
6. [appellant sub 2] en anderen hebben in hun zienswijze gesteld zich niet met de beslissing van 14 april 2020 te kunnen verenigen.
In de eerste plaats stellen zij dat de besluitvorming in de raad op 14 april 2020 niet aan de wettelijke eisen voldoet. Vanwege de coronacrisis is op een laat moment de vergadering van 9 april 2020 uitgesteld naar 14 april 2020, waardoor ten onrechte de mogelijkheid werd gecreëerd om op deze vergadering met slechts één gemeenteraadslid besluiten te kunnen nemen. Ook werd door de gevolgde werkwijze de discussie in de raadsvergadering incorrect en onzorgvuldig gevoerd. Een brief die [appellant sub 2] en anderen hadden ingebracht, is bijvoorbeeld niet behandeld.
In de tweede plaats kunnen [appellant sub 2] en anderen zich niet verenigen met de inhoud van de motivering. Kort gezegd worden nog steeds de belangen van de winkeliers rondom de met het voorliggende plan wegbestemde doorsteek geschaad en wenst de raad deze doorsteek voor ‘het rondje’ nog steeds, zo blijkt onder meer uit beleidsstukken. Verder kan een beslissing tot aankoop van andere gronden voor een alternatieve doorsteek in 2019 niet rechtvaardigen waarom tussen 2010 en 2019 niet is onteigend ten behoeve van de door de raad nog steeds gewenste oorspronkelijke doorsteek, zodat die recente aankoop in 2019 niet als dragende motivering voor het plan kan dienen.
6.1. Over de procedurele aspecten van de besluitvorming over het raadsvoorstel waarover op 14 april 2020 is besloten, overweegt de Afdeling als volgt.
Vaststaat dat op 9 april 2020 om 19.30 uur een openbare raadvergadering in de raadzaal van het stadhuis is belegd. Geen van de raadsleden was aanwezig, zodat de vergadering niet is geopend. Er is opnieuw een openbare raadsvergadering belegd op dinsdag 14 april om 19.30 uur.
Verder staat vast dat op 9 april 2020 een (digitale) raadsvergadering is gehouden waarop onder meer het raadsvoorstel over de doorsteek en het plan is besproken. Deze bespreking is bij [appellant sub 2] en anderen bekend en het verslag daarvan is ook als bijlage bij hun zienswijze gevoegd. Deze bespreking was in aanwezigheid van 26 raadsleden. Over het voorstel is gestemd. 22 leden hebben voor gestemd en 4 leden hebben tegen gestemd. Op die vergadering is echter ook te kennen gegeven dat de formele (geldige) besluitvorming plaats zal vinden op de vergadering van 14 april 2020.
Op 14 april 2020 is (opnieuw) een raadsvergadering gehouden. Op deze vergadering was 1 (één) raadslid aanwezig. In deze vergadering is de stemming over het raadsvoorstel op 9 april 2020 bevestigd.
6.2. Artikel 20 van de Gemeentewet luidt:
"1. De vergadering van de raad wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.
3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De raad kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is."
Artikel 29 luidt:
"1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
(…)
b. in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld."
6.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de besluitvorming over het raadsvoorstel aan de eisen van de Gemeentewet voldoet. Op de vergadering van 9 april 2020 was geen zitting hebbend lid tegenwoordig. In overeenstemming met artikel 20, tweede lid, van de Gemeentewet, is een nieuwe vergadering belegd op 14 april 2020, waarop 1 (één) zitting hebbend lid aanwezig was en heeft gestemd. Op grond van het derde lid geldt voor deze vergadering de aanwezigheidseis van het eerste lid niet. Ingevolge artikel 29, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de stemming geldig. In zoverre is over het raadsvoorstel besloten in overeenstemming met de Gemeentewet.
Voor zover [appellant sub 2] en anderen stellen dat deze gang van zaken een goede, inhoudelijke, bespreking van het voorstel onmogelijk heeft gemaakt, overweegt de Afdeling dat hiervan niet is gebleken. Op de (digitale) vergadering van 9 april 2020, waaraan op 14 april is gerefereerd, is het voorstel besproken. Hiervan is verslag gedaan. Niet gebleken is van redenen waarom deze bespreking, los van de uitkomst, onzorgvuldig moet worden geacht. De brief die [appellant sub 2] en anderen noemen, was bij de raad bekend. Het enkele feit dat deze brief niet expliciet genoemd is tijdens de beraadslaging, betekent niet dat deze niet in de afwegingen is betrokken.
Het betoog slaagt niet.
7. Over de inhoudelijke aspecten van de gewijzigde motivering overweegt de Afdeling als volgt. Uit het standpunt van de raad en het gemeentelijk beleid kan worden afgeleid dat de raad een rondje of een doorsteek voor de winkeliers wenselijk acht, maar is niet vastgelegd welk rondje dit zou moeten zijn. In dat opzicht bestaat geen aanleiding om te oordelen dat de belangen van de winkeliers in de Grotestraat onvoldoende gewicht hebben gekregen bij de vaststelling van het plan.
Op de vraag of met de beslissing van 14 april 2020 alsnog voldoende draagkrachtig is gemotiveerd dat de doorsteek die het vorige bestemmingsplan mogelijk maakte niet langer wenselijk is, antwoordt de Afdeling bevestigend. De raad geeft aan dat ter hoogte van het perceel Grotestraat 239 inmiddels een openbaar toegankelijke doorsteek (in een voorlopige uitvoering) is gerealiseerd. De raad stelt zich op het standpunt dat met de definitieve inpassing daarvan een doorsteek met hoogwaardige ruimtelijke en functionele kwaliteit verzekerd is. Daarmee is ook het realiseren van de gewenste winkelroute voldoende gewaarborgd. Bovendien biedt deze steeg goede mogelijkheden voor het realiseren van een hoogwaardige (groene) centrumentree. Daarmee is ook de noodzaak voor het realiseren van een doorsteek bij Grotestraat 229 verdwenen. Hieruit volgt dat de raad deze doorsteek niet langer wenselijk acht.
Mede aan de hand hiervan neemt de raad ook terecht het standpunt in dat niet langer een zwaarwegend algemeen belang ten grondslag kan worden gelegd aan een eventuele onteigening. Hierover stellen [appellant sub 2] en anderen weliswaar terecht dat dit geen onderbouwing vormt voor het niet-onteigenen in de periode 2010-2019, maar dat is ook niet relevant. Bij de vaststelling van dit voorliggend plan gaat het niet om de vraag of (in het verleden) onteigend had kunnen worden; de mogelijkheid van onteigening kan wel van belang zijn voor de vraag naar de uitvoerbaarheid. Omdat de raad nu het plan voldoende heeft onderbouwd, is deze vraag echter niet langer aan de orde, omdat voor dit plan onteigening niet nodig is.
8. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het plan nu alsnog deugdelijk is gemotiveerd en daarmee niet langer in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
Door de rechtsgevolgen in stand te laten, wordt een einde gemaakt aan het geschil. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen krijgen weliswaar gelijk, omdat de raad het plan onvoldoende had gemotiveerd, maar op grond van de aanvullende besluitvorming nadien, kan het plan toch in stand blijven.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 11 oktober 2018, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening centrumplan Waalwijk";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
veroordeelt de raad van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,81 (zegge: veertig euro en eenentachtig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) voor [appellant sub 1] en anderen en € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
723.