202002873/1/A3.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2020 in zaak nr. 19/3544 in het geding tussen:
[appellante]
en
Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2019 heeft de Stichting op verzoek van [appellante] haar een urgentieverklaring verleend die drie maanden geldig is.
Bij besluit van 9 juli 2019 heeft de Stichting het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2020, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft onder meer last van stress, angstaanvallen, depressies, voelt zich opgesloten en is kortademig. In haar huidige woning ervaart zij overlast, agressie en lawaai. Een arts van het Team Sociaal Medische Advisering van de gemeente Rotterdam heeft geadviseerd dat de situatie van [appellante] urgent is en dat zij binnen drie maanden zou moeten verhuizen. De Stichting heeft bij het besluit van 9 mei 2019 [appellante] op grond van de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015 (hierna: de Verordening) een urgentieverklaring op medische gronden verleend. In het zoekprofiel staat dat zij voorrang krijgt op bovenwoningen, flatwoningen zonder lift en maisonettewoningen. De urgentie geldt voor de regio Rotterdam, waarbij is vermeld dat haar voorkeur uitgaat naar de subregio Zuidrand. De woning moet stofarm en vochtvrij zijn.
2. Volgens [appellante] heeft de Stichting onvoldoende rekening gehouden met mantelzorgtaken die zij verricht voor haar moeder. Bovendien had op basis van de medische verklaringen vastgesteld moeten worden dat bovenwoningen, flatwoningen zonder lift en maisonettewoningen voor haar niet geschikt zijn om te wonen. Aan de urgentieverklaring zoals die is afgegeven heeft zij niets. Zij wenst een benedenwoning met tuin in Vreewijk.
Op de hoorzitting in bezwaar heeft [appellante] verklaard dat haar zus de mantelzorg verleent. Zij verleent die zorg alleen in het geval van ziekte van haar zus. Daarnaast is gebleken dat [appellante] nog niet is uitbehandeld voor haar claustrofobie, aldus de Stichting.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Stichting op juiste gronden haar een urgentieverklaring met bijbehorend zoekprofiel heeft verleend. Zij moet binnen de wijk Vreewijk blijven wonen omdat zij haar moeder moet verzorgen. Die hulp kan zij alleen verlenen als zij op loopafstand woont, omdat zij geen vervoer heeft. Ook heeft zij een woning nodig met twee ingangen, omdat zij last heeft van claustrofobie. Het oordeel van de rechtbank dat zij niet is uitbehandeld voor haar claustrofobie is onbegrijpelijk, aldus [appellante].
Wettelijk kader
4. Artikel 2.3.8 van de Verordening luidt: ‘1. Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie of wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woonruimte een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, dan wel een herhuisvestingsverklaring.
2. In Bijlage I bij deze verordening is aangegeven:
[…]
b. door wie en de gronden waarop deze verklaringen worden verstrekt,
c. de inhoud van deze verklaringen en
[…]’
Artikel 2.3, tweede lid, aanhef en onder a, van Bijlage I, behorend bij de Verordening luidt: ‘Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring, weigert de urgentieverklaring indien sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
a. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;’
Artikel 5.1 luidt: ‘De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden:
a. bewoont thans rechtmatig zelfstandige woonruimte; en,
b. heeft medische problemen, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.’
Artikel 5.6 luidt: ‘1. De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager:
a. naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden mantelzorg ontvangt van of verleent aan een inwoner van de regio; of,
b. naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden duurzaam afhankelijk is van directe zorg geboden door een instelling.
2. Bij zijn beoordeling of sprake is van een dringende behoefte als bedoeld in het vorige lid, betrekt het bestuursorgaan de mate waarin de mantelzorg of de door de instelling geboden zorg noodzakelijk is voor het duurzaam zelfstandig of in diens huishouden laten wonen van de ontvanger van de mantelzorg of zorg.’
Beoordeling
5. Uit het advies van de arts van het Team Sociaal Medische Advisering blijkt dat [appellante] mentale klachten, slaapproblemen en overlast van jongeren heeft. De mentale beperkingen worden bevestigd door onderzoek. Zij raakt in een neerwaartse spiraal, mede door ongunstige woonomstandigheden. De verwachting is dat dit zal aanhouden. Wegens haar klachten is sprake van een noodsituatie waarbij het gebruik van haar woning op medische gronden niet meer mogelijk is. Een benedenwoning is niet noodzakelijk. [appellante] is medegedeeld dat zij geen benedenwoning kan krijgen in verband met de mantelzorg voor haar moeder. Er kan geen rekening worden gehouden met beperkingen van andere personen, bijvoorbeeld als die personen afhankelijk zijn van een rollator. Ook op medische of sociale gronden is geen sprake van binding aan een bepaalde regio of plaats, aldus het advies.
5.1. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de Stichting de urgentieverklaring zoals zij die heeft afgegeven mocht afgeven. Die urgentieverklaring hoefde niet van toepassing te zijn op een benedenwoning. Volgens de huisarts van [appellante] heeft zij weliswaar claustrofobie, maar nergens blijkt uit dat zij zich voor deze problemen laat behandelen. Op grond van artikel 2.3, tweede lid, aanhef en onder a, van Bijlage I kan geen urgentie worden verleend als het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze is op te lossen. [appellante] kan zich voor klachten met betrekking tot claustrofobie laten behandelen. De Stichting hoefde evenmin een urgentieverklaring met een ander zoekgebied te verlenen. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt dat de zus van [appellante] de mantelzorg voor hun moeder voor het grootste gedeelte voor haar rekening neemt. Alleen bij ziekte van haar zus neemt [appellante] de mantelzorg voor haar rekening. De stelling dat zij in Vreewijk moet wonen om mantelzorg te verlenen, volgt de Afdeling niet. Ook vanaf een andere locatie kan [appellante] Vreewijk bereiken, bijvoorbeeld met een fiets of met het openbaar vervoer, om haar moeder te verzorgen als dat nodig is.
Het betoog faalt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
176-857