ECLI:NL:RVS:2020:2147

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
202003282/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Op 8 mei 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 27 december 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi, heeft hierop hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 september 2020 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van M.E. van Laar LLM, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 september 2020.

Uitspraak

202003282/1/V3.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[partij A] en [partij B], in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2020 in zaak nr. 19/533 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag voor de vreemdeling om verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 27 december 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen namens de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2020 heeft de rechtbank de daartegen namens de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
765.