202003885/3/R4.
Datum uitspraak: 8 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Lochem,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Lochem-West, Sportpark de Elze vastgesteld".
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 augustus 2020, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door J. Mook, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Lochemse IJsclub, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan maakt onder meer mogelijk dat op gronden van het Sportpark De Elze mag worden geparkeerd, in de "berm" naast de toegangsweg van de ijsbaan in het noordoostelijke deel van het terrein. Daartoe zijn aan de desbetreffende gronden met de bestemming "Sport", onderscheidenlijk de aanduidingen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" toegekend.
Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - parkeren 1" zijn 20 parkeerplaatsen toegelaten. Op de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 2" zijn eveneens 20 parkeerplaatsen toegelaten, echter uitsluitend op "schaatsdagen", dat wil zeggen dagen waarop geschaatst kan worden op natuurijs en de ijsbaan open is.
3. [verzoeker] en anderen zijn bewoners van de percelen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] en het perceel [locatie 5], ten oosten van de gronden met de hiervoor genoemde aanduidingen. Het verzoek van [verzoeker] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening heeft alleen betrekking op de aanduiding "overige zone - parkeren 1", dus de 20 permanente parkeerplaatsen in de berm naast de toegangsweg van de ijsbaan. Zij vrezen voor overlast door het gebruik van deze parkeerplaatsen in de nabijheid van hun woningen. De raad heeft ter zitting onweerspoken gesteld dat de planregeling in zoverre alleen tot doel heeft parkeren in de (bestaande) berm mogelijk te maken; de grond wordt niet voorzien van verharding.
4. De afstand tussen het perceel van [verzoeker], [locatie 2], tot de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 1" bedraagt ongeveer 70 m. De afstanden tot de overige woningen aan de Zaagmolenerf zijn ongeveer hetzelfde. De afstand vanaf het perceel [locatie 5] is iets groter, namelijk ongeveer 82 m.
5. [verzoeker] en anderen betogen dat er geen behoefte bestaat aan de 20 parkeerplaatsen op de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 1". Het sportpark beschikt al over een parkeerterrein, nabij de voetbalvelden, met in totaal 179 parkeerplaatsen. Deze parkeercapaciteit is voldoende om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van het sportpark. De 20 parkeerplaatsen in de berm hebben uitsluitend tot doel om parkeren in de nabijheid van de ijsbaan mogelijk te maken, omdat volgens de raad de looptijd vanaf het parkeerterrein bij de voetbalveleden tot het clubhuis van de schaatsclub te groot is. Volgens [verzoeker] en anderen baseert de raad zich in dit verband ten onrechte op de aanbevelingen van CROW-publicatie 381, "Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen" (hierna: CROW-publicatie 381). Deze aanbevelingen zijn geen gemeentelijk beleid en bovendien volgt daaruit niet dat een loopafstand van ongeveer 400 m onaanvaardbaar is, aldus [verzoeker] en anderen.
5.1. Volgens de raad bedraagt de loopafstand vanaf het parkeerterrein van het sportpark naar het verenigingsgebouw van de ijsbaan ruim 400 m. Om deze reden maakt een deel van de bezoekers van het verenigingsgebouw van de schaatsclub en de ijsbaan geen gebruik van het parkeerterrein bij de voetbalvelden, maar parkeert nabij de ijsbaan. Het gebruik van de desbetreffende berm voor parkeren was echter in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan "Lochem West", vastgesteld door de raad bij besluit van 14 oktober 2013. Volgens de raad bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het handhaven van het feitelijk bestaande gebruik en is om deze reden besloten dat gebruik planologisch alsnog te faciliteren, met dien verstande dat het aantal permanente parkeerplaatsen ten hoogste 20 bedraagt.
5.2. In de plantoelichting staat dat volgens de richtlijnen van CROW een loopafstand van minder dan 100 m naar de functie "ontspanning" aanvaardbaar is. Een afstand van meer dan 600 m is voor deze functie niet aanvaardbaar. De aanvaardbaarheid van afstanden tussen de 100 m en 600 m is afhankelijk van veel factoren, waaronder de verwachte kans op een parkeerplek, de parkeerduur, het motief voor het bezoek en de route.
5.3. Niet in geschil is dat op het parkeerterrein van het sportpark voldoende parkeerplaatsen zijn en dat de 20 parkeerplaatsen in de nabijheid van de ijsbaan uitsluitend tot doel hebben de gebruikers van de ijsbaan in staat te stellen om nabij deze faciliteit te parkeren.
De aanbevelingen uit de door CROW uitgegeven publicaties over verkeer en parkeren worden in de praktijk veelvuldig gehanteerd en berusten, anders dan [verzoeker] en anderen hebben gesteld op (wetenschappelijk) onderzoek. De enkele stelling dat de raad in het verleden deze aanbevelingen niet heeft gehanteerd betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de raad zich thans hierop niet mag baseren bij het inrichten en vaststellen van het bestemmingsplan. [verzoeker] en anderen hebben niet nader toegelicht waarom de gehanteerde CROW-aanbevelingen inhoudelijk ondeugdelijk zouden zijn.
In wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen uitgaan van de aanbevelingen van CROW-publicatie 381 over de aanvaardbaarheid van loopafstanden. Het betoog slaagt niet.
5.4. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een loopafstand van ruim 400 m onwenselijk is en dat de 20 parkeerplaatsen in de nabijheid van de ijsbaan in zoverre meerwaarde hebben. Volgens de plantoelichting heeft de raad hierbij betekenis toegekend aan de omstandigheid dat op de desbetreffende locatie voldoende fysieke ruimte beschikbaar is voor de 20 parkeerplaatsen, en dat ter plaatse ook in het verleden werd geparkeerd. Het standpunt van de raad dat een loopafstand van 400 m onwenselijk is, ligt in lijn met de CROW-aanbeveling dat de aanvaardbaarheid van (loop)afstanden tussen de 100 m en 600 m afhankelijk is van de concrete plaatselijke omstandigheden.
Het voorgaande leidt tot het voorlopige oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de 20 parkeerplaatsen nabij de ijsbaan meerwaarde hebben vanwege de loopafstand van ongeveer 400 m vanaf het parkeerterrein bij de voetbalvelden. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat de raad bij het beoordelen of de genoemde loopafstand onaanvaardbaar of onwenselijk is, beleidsruimte heeft. Het betoog slaagt niet.
6. [verzoeker] en anderen betogen dat in het plan voorzien had moeten worden in een afschermende haag tussen de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 1" en het gebied ten oosten daarvan, ter voorkoming van visuele hinder vanuit de woningen aan de Zaagmolenerf. De instandhouding van een dergelijke haag had bovendien geborgd moeten worden door in de planregels een voorwaardelijke verplichting op te nemen. [verzoeker] en anderen wijzen in dit verband op de planregeling voor de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 2". In artikel 4, lid 4.4.2, van de planregels is voor deze gronden een voorwaardelijke verplichting opgenomen die tot doel heeft het zicht op de parkeerplaatsen in de berm te ontnemen, aldus [verzoeker] en anderen.
6.1. De raad heeft toegelicht dat een afschermende haag tussen de gronden waarop de 20 permanente parkeerplaatsen zijn voorzien en de woningen aan de Zaagmolenerf niet noodzakelijk is. De afstand tot deze woningen bedraagt ongeveer 70 m. De tussenliggende gronden zijn feitelijk ingericht als groenstrook, met een groot aantal bomen. Vanuit de woningen aan de Zaagmolenerf zijn de gronden met de aanduiding "overige zone -parkeren 1" niet of nauwelijks waar te nemen. De afstand tussen de gronden waarop is voorzien in de 20 niet-permanente parkeerplaatsen (overige zone -parkeren 2) tot de woningen ten oosten daarvan bedraagt minimaal 30 m. Ook zijn deze parkeerplaatsen meer in het zicht, in het bijzonder vanaf de Oliemolenerf, omdat er geen of beperkt sprake is van tussenliggend groen. Om deze reden is in de planregels alleen een voorwaardelijke verplichting opgenomen die strekt tot het realiseren van een haag langs de noordelijke en oostelijke grens van de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 2", aldus de raad.
6.2. De voorzieningenrechter overweegt dat hij voorshands geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat het zicht vanuit de woningen aan de Zaagmolenerf op de 20 permanente parkeerplaatsen beperkt is, gelet op de afstand van 70 m en de omstandigheid dat de tussenliggende gronden tamelijk intensief zijn beplant. De door de raad gestelde feiten vinden steun in de geraadpleegde luchtfoto’s van het gebied. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad in redelijkheid een voorwaardelijke verplichting strekkende tot het realiseren van een afschermende haag bij de 20 permanente parkeerplaatsen achterwege heeft mogen laten. Het betoog slaagt niet.
7. [verzoeker] en anderen vrezen voor ernstige geluidsoverlast vanwege het verkeer dat gebruik zal maken van de parkeerplaatsen nabij de ijsbaan. De raad heeft weliswaar onderzoek laten verrichten naar de akoestische gevolgen van het gebruik van de parkeerplaatsen van het sportpark, maar aan dit onderzoek liggen onjuiste uitgangspunten ten grondslag. [verzoeker] en anderen wijzen in dit verband onder meer op de omstandigheid dat bij het onderzoek is uitgegaan van een snelheid van 15 km/uur op het terrein van het sportpark. Hieraan ligt ten grondslag de veronderstelling dat de maximumsnelheid ter plaatse wordt beperkt tot 15 km/uur. Een verkeersbesluit met een dergelijke strekking is evenwel niet genomen. Het is niet uitgesloten dat de geluidsbelasting hoger zal zijn dan berekend vanwege een hogere snelheid van de voertuigen, aldus [verzoeker] en anderen.
7.1. De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van de parkeerplaatsen van het sportpark voor het akoestische klimaat in de omgeving zijn vastgelegd in het rapport "Parkeerplaatsen sportpark De Elze te Lochem, akoestisch onderzoek parkeren" van 2 juli 2020 van bureau Alcedo (hierna: akoestisch rapport). Uit dit rapport volgt dat voor het berekenen van de geluidsbelasting is uitgegaan van een gemiddelde snelheid van 15 km/uur op het sportpark.
7.2. In de Nota van zienswijzen staat dat op de toegangsweg de maximumsnelheid 30 km/u bedraagt en dat de gebruikers daar met verkeersborden nadrukkelijk op zullen worden gewezen.
7.3. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de plantoelichting en de overige stukken niet kan worden opgemaakt dat aan het plan de veronderstelling ten grondslag ligt dat de maximumsnelheid op het sportpark door een verkeersbesluit zal worden beperkt tot 15 km/uur. Een dergelijk besluit is niet genomen en de raad heeft ter zitting verklaard dat het college ook geen voornemen heeft om dat te doen. Het staat evenwel vast dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van een gemiddelde snelheid van de voertuigen van 15 km/uur, terwijl in het rapport noch in de overige stukken nader wordt toegelicht waarom dit een juist uitgangspunt is, nu op het terrein harder mag worden gereden, namelijk maximaal 30 km/uur. De juistheid van de door de raad op zitting ingenomen standpunt dat een hogere gemiddelde snelheid leidt tot een lagere geluidbelasting op de gevels van nabijgelegen woningen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet vanzelfsprekend, zodat dit inzichtelijk gemaakt zou moeten worden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom in het akoestisch rapport is uitgegaan van een gemiddelde snelheid van 15 km/uur. Het is niet uitgesloten dat de raad dit in de bodemprocedure alsnog deugdelijk kan onderbouwen, maar vooralsnog bestaat aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog slaagt.
8. [verzoeker] en anderen betogen dat de verkeersveiligheid ter plaatse van de toegangsweg tot de ijsbaan niet is geborgd. Het deel van de weg dat feitelijk is geasfalteerd is ongeveer 2,7 m breed. Voertuigen die elkaar passeren moeten volgens verzoekers deels over onverharde grond rijden. Gelet ook op de omstandigheid dat de weg ook wordt gebruikt door fietsers en voetgangers vrezen zij voor een verkeersonveilige situatie. De maximumsnelheid ter plaatse bedraagt 30 km/uur, terwijl de raad uitgaat van een verantwoorde maximumsnelheid van 15 km/uur op de toegangsweg. Er is geen verkeersbesluit genomen, aldus [verzoeker] en anderen.
8.1. In de plantoelichting staat dat het gebruik van de weg naar de ijsbaan door het gemotoriseerde verkeer gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid. Op de smalle weg is hard rijden niet verantwoord en is de maximumsnelheid teruggebracht naar 15 km/uur, aldus de plantoelichting.
8.2. Zoals hiervoor is overwogen over het akoestisch rapport volgt uit de planstukken niet dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat een verkeersbesluit dient te worden genomen inhoudende een beperking van de maximumsnelheid op de toegangsweg tot 15 km/uur. Dit laat onverlet dat de raad volgens de plantoelichting ervan uitgaat dat de snelheid op de toegangsweg teruggebracht dient te worden tot 15 km/uur. De raad heeft niet onderbouwd hoe dit zal worden bereikt, althans waarom aannemelijk is dat ter plaatse niet harder zal worden gereden dan 15 km/uur. Ook hier ziet de voorzieningenrechter daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
9. Wat verzoekers voor het overige hebben aangevoerd tegen de aanduiding "overige zone - parkeren 1" behoeft geen bespreking. Dit komt zo nodig aan de orde in de bodemprocedure.
Conclusie
10. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Proceskosten
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Lochem van 25 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening Lochem-West, Sportpark de Elze vastgesteld" voor zover het betreft de aanduiding "overige zone - parkeren 1" voor de gronden met de bestemming "Sport";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Lochem tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,45 (zegge: vijfenvijftig euro en vijfenveertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Lochem aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Milosavljević
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020
739.