ECLI:NL:RVS:2020:2125

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
202004521/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

Op 2 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 augustus 2016 aanvragen van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Na een bezwaarprocedure had de staatssecretaris op 28 januari 2020 het bezwaar van de vreemdelingen opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 10 augustus 2020 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen om binnen zes maanden DNA-materiaal te laten afstaan door de vreemdelingen op de vertegenwoordiging van een EU-lidstaat in Asmara. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdelingen heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de staatssecretaris niet verplicht is om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

Uitspraak

202004521/2/V1.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 augustus 2020 in zaak nr. 20/939 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen ervoor te zorgen dat de vreemdelingen binnen zes maanden na deze uitspraak DNA-materiaal kunnen afstaan op de vertegenwoordiging van een EU-lidstaat in Asmara, waarna de staatssecretaris alsnog het DNA-onderzoek dient te verrichten en een nieuw besluit dient te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Daarom en gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft hij een voorlopige voorziening.
3.    De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
210.