ECLI:NL:RVS:2020:2112

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
201908324/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2019. De rechtbank had de beroepen van appellanten tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op hun verzoeken om openbaarmaking van stukken niet-ontvankelijk verklaard. De appellanten hadden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van specifieke documenten, waaronder een opdrachtbrief en een memo. Het college had op 9 september 2019 besluiten genomen op deze Wob-verzoeken, maar de rechtbank oordeelde dat de appellanten geen belang meer hadden bij de beoordeling van hun beroepen, omdat er inmiddels besluiten waren genomen. De rechtbank weigerde ook om artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, omdat er al bezwaar was aangetekend tegen de besluiten van 9 september 2019. Tijdens de zitting op 20 juli 2020 werd de zaak behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevallen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201908324/1/A3.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te Den Haag,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de rechtsopvolgers van [appellant sub 3], laatstelijk wonend te [woonplaats]
4. [appellante sub 4], gevestigd te Den Haag, en
5. de besloten vennootschap Hotel Exploitatiemaatschappij Corona, gevestigd te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag
(hierna: de rechtbank) van 17 oktober 2019 in zaken nrs. 19/5748, 19/5749, 19/5750 en 19/5751 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 oktober 2019, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en anderen tegen het niet tijdig beslissen door het college op hun verzoeken om openbaarmaking van stukken niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2020, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg, en het college, vertegenwoordigd door drs. W.M. Logtenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1.    Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant sub 1] en anderen hebben het college verzocht om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van "de opdrachtbrief van de gemeente Den Haag aan [bedrijf] (…) tot het bepalen van de marktwaarde vrij van huur en gebruik van een perceel grond van circa 175 m2 onder de serre van Hotel Corona, welke opdrachtbrief heeft geleid tot het rapport van Lardinois van 15 oktober 2012" en van "het memo van [persoon A] (…) dat onder meer als bijlage is gevoegd bij de e-mail van [persoon B] aan [persoon C], [persoon D], [persoon E] en [persoon F] (…) van 9 juli 2012". Het college heeft op 9 september 2019 besluiten op de Wob-verzoeken genomen.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat, nu besluiten op de Wob-verzoeken zijn genomen, [appellant sub 1] en anderen geen belang meer hebben bij beoordeling van de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op deze verzoeken. De beroepen zijn niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. [appellant sub 1] en anderen hebben de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat in de besluiten van 9 september 2019 niet geheel aan de Wob-verzoeken is tegemoet gekomen. De rechtbank heeft hiervoor evenwel geen aanleiding gezien, omdat [appellant sub 1] en anderen bij het college reeds bezwaar tegen de besluiten van 9 september 2019 hebben ingesteld.
Hoger beroep
4.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geweigerd artikel 6:20, derde lid, van de Awb toe te passen. Als gevolg daarvan moet eerst de bezwaarprocedure tegen de besluiten van 9 september 2019 worden gevolgd. Hierdoor is aanzienlijke vertraging opgelopen bij de verkrijging van de gevraagde stukken, terwijl [appellant sub 1] en anderen de stukken dringend nodig hebben in verband met een civielrechtelijke procedure. De rechtbank heeft het beroep van rechtswege tegen de besluiten van 9 september 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus [appellant sub 1] en anderen.
4.1.    Het betoog faalt. De rechtbank heeft alleen de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de Wob-verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. De van rechtswege ontstane beroepen tegen de besluiten van 9 september 2019 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar het college verwezen, omdat daar reeds bezwaarschriftprocedures tegen de besluiten aanhangig waren.
De omstandigheid dat het college nog geen besluiten op de bezwaren heeft genomen, leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank in redelijkheid niet tot de verwijzing heeft kunnen komen.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
598.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:20
[-]
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
[-]