ECLI:NL:RVS:2020:2080

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
202002366/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Parc Zaarderheiken en de gevolgen voor de dassenpopulatie

Op 2 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Parc Zaarderheiken" dat door de raad van de gemeente Venlo was vastgesteld op 29 januari 2020. Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een 18-holes golfbaan mogelijk, wat volgens Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor de lokale dassenpopulatie. De stichting betoogde dat de raad het plan niet had kunnen baseren op de onderzoeken van bureau Meervelt, omdat deze tekortschoten in belangrijke aspecten, zoals de inventarisatie van oude dassenburchten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de raad voldoende maatregelen had getroffen ter bescherming van de dassen. Het Dassenplan en het Ecologische werkprotocol, die aan het bestemmingsplan zijn verbonden, bieden volgens de voorzieningenrechter een toereikende bescherming voor de dassenpopulatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrees van de stichting voor onomkeerbare gevolgen niet voldoende onderbouwd was en dat de raad niet had hoeven inzien dat de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg stond.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak houdt in dat de raad van de gemeente Venlo verder kan gaan met de uitvoering van het bestemmingsplan, terwijl de zorgen van de stichting over de dassenpopulatie in de bodemprocedure verder behandeld zullen worden.

Uitspraak

202002366/2/R2.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg, gevestigd te Maastricht, en anderen,
verzoekers,
en
1.    de raad van de gemeente Venlo,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Parc Zaarderheiken" vastgesteld.
Bij besluit van dezelfde datum heeft het college ter realisatie van het plan een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten aanleg en kap.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen het besluit van de raad van 29 januari 2020 hebben onder meer Stichting N&M en anderen beroep ingesteld.
Stichting N&M en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college, Stichting N&M en Windpark Greenport Venlo B.V., derde-belanghebbende, hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2020, waar Stichting N&M en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en bijgestaan door [gemachtigde C], en de raad en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting voor B.V. Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [gemachtigde F], en voor Windpark Greenport Venlo B.V., [gemachtigde G] gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan maakt binnen het gebied Parc Zaarderheiken onder meer een 18-holes golfbaan mogelijk met bijbehorende voorzieningen.
Het plangebied ligt tussen de gemeenten Venlo, Horst aan de Maas en Peel en Maas. Het maakt deel uit van Greenport Venlo en grenst aan de Brightlands Campus Greenport Venlo aan de oostzijde en Trade Port Noord aan de westzijde. De zuidgrens wordt gevormd door de A67 en de spoorlijn. Het gebied wordt in het noorden doorkruist door de N295 of Greenportlane.
3.     Stichting N&M en anderen betogen dat de realisering van de golfbaan onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de dassenpopulatie ter plaatse. Zij stellen dat de raad het plan niet heeft kunnen baseren op de onderzoeken van bureau Meervelt naar de dassen, omdat die onderzoeken op belangrijke punten tekortschieten.
Volgens Stichting N&M en anderen ontbreekt in de onderzoeken met name een inventarisatie van het grote aantal oude dassenburchten in het gebied die niet langer bewoond worden. Daaruit blijkt volgens hen dat in het gebied nog maar een kleine en geïsoleerde dassenpopulatie resteert.
Stichting N&M en anderen vrezen dat door de aanleg van de golfbaan en de nieuwe natuur het belangrijkste deel van het foerageergebied van deze populatie zal verdwijnen, dit in strijd met de wens van de raad om de dassen ter plaatse de ruimte te geven. Ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen, die in de voedselketen van de dassen terecht zullen komen, zal volgens hen daarbij een rol spelen. Alternatieve plaatsen voor de golfbaan zijn volgens hen ten onrechte niet onderzocht.
Stichting N&M en anderen hebben aangevoerd dat de raad zich ten onrechte heeft beroepen op de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor de verbouw van de Annahoeve tot clubhuis en restaurant voor de golfbaan, omdat daartegen bezwaar is gemaakt en de ontheffing dus nog niet onherroepelijk is.
Met hun verzoek beogen de Stichting en anderen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
3.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met het aan het plan verbonden Dassenplan en Ecologische werkprotocol, in combinatie met de planregels een toereikende bescherming van de dassen ter plaatse is verzekerd.
In het plan is onder meer een specifieke dassenzone opgenomen en is in de bestemmingen 'Natuur' en 'Recreatie - Natuur - golfbaan' het gebruik als foerageergebied en/of verbindingszone mogelijk gemaakt. Ook zijn er specifieke voorwaarden voor de afrastering opgenomen in het kader van de vrije doorgang van de dassen. Voor het behoud en ontwikkeling van voldoende foerageer- en leefgebied, is in paragraaf 6 van het Dassenplan een pakket randvoorwaarden en maatregelen opgenomen.
Ter verzekering van de uitvoering van die maatregelen zijn in artikel 5, lid 5.4.2, en artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels voorwaardelijke verplichtingen opgelegd.
Voorts is ten behoeve van bescherming van de dassen een ontheffing op grond van de Wnb aangevraagd, aldus de raad.
3.2.    Met het plan wordt beoogd om binnen het Parc Zaarderheiken ruim 100 hectare nieuwe natuur en landschap te realiseren. Naar uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, is aan het grootste deel daarvan de bestemming "Recreatie - Natuur - Golfbaan" toegekend en is ongeveer 24 ha bestemd voor de intensieve functies van de golfbaan, zoals holes, driving range, parkeren en clubhuis. De overige gronden met deze bestemming zullen worden ingericht als nieuwe natuur en landschap.
3.3.    In het kader van de toets van de aanvaardbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen met het oog op de dassen, heeft bureau Meervelt de 'Quickscan natuur Parc Zaarderheiken 2018' opgesteld. In de quickscan werd op dit punt nader onderzoek noodzakelijk geacht. In vervolg hierop heeft Bureau Meervelt het rapport "Dassenplan Parc Zaarderheiken 2019" opgesteld.
3.4.    In het Dassenplan zijn de resultaten neergelegd van onderzoek van het plangebied en de ten oosten daarvan gelegen boskern die volgens het rapport tot het leefgebied van de dassenpopulatie behoort.
Paragraaf 3.2.3 van het Dassenplan bevat een inventarisatie van de in het plangebied aangetroffen dassenburchten en pijpen en een analyse van het gebruik daarvan door de dassen.
De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk gemaakt dat die inventarisatie zodanig tekortschiet, dat de raad zijn besluitvorming daarop niet heeft kunnen baseren. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat zich in het gebied naar alle waarschijnlijkheid nog slechts één actieve dassenburcht bevindt, die door vier à vijf dassen wordt gebruikt.
De raad is terecht uitgegaan van de noodzaak van bescherming van de nog resterende dassenpopulatie. Aan de in het verleden bestaande, gunstiger situatie van de dassen in het gebied komt daarbij geen betekenis toe, anders dan dat die leidt tot het door alle partijen gehanteerde uitgangspunt dat de resterende dassenpopulatie extra bescherming toekomt.
3.5.    In het Dassenplan zijn verschillende maatregelen opgenomen om mogelijk verlies van leef- en foerageergebied van de dassen door het plan te compenseren. De maatregelen zijn onderverdeeld in maatregelen ten behoeve van voedselaanbod voor de dassen, oriëntatie en schuilplekken, het tegengaan van versnippering, het tegengaan van verstoring tijdens de kap en de uitvoering van de overige werkzaamheden, het tegengaan van verstoring door recreatie en honden en het veiligstellen van verspreidingsmogelijkheden van de dassen.
Ten behoeve van het voedselaanbod voor de das zijn onder meer de aanleg van (lijnvormige) beplantingen, (hoogstam)boomgaarden en overhoekjes en dergelijke voorgeschreven.
Hetgeen de Stichting N&M en anderen hebben aangevoerd leidt vooralsnog niet tot het oordeel dat deze maatregelen niet toereikend zijn. Hun betoog dat de te realiseren compensatie pas op langere termijn voor de dassen beschikbaar zal zijn terwijl dat al ten tijde van de ingreep het geval zou moeten zijn, slaagt naar voorlopig oordeel niet. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de ontwikkelingen in het plangebied gefaseerd zullen worden uitgevoerd op basis van het Ecologisch werkprotocol, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Hierdoor zal het noordelijke deel van het in te richten gebied de tijd krijgen zich te ontwikkelen, voordat werkzaamheden in het overige deel van het gebied uitgevoerd zullen worden.
3.6.    Voor de verbouw van de Annahoeve is inmiddels, op 14 mei 2020, een ontheffing op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb verleend. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat zij ten aanzien van de ontheffing niet om een voorlopige voorziening hebben gevraagd. Het ontheffingsbesluit is dus in werking getreden.
Ter zitting hebben de Stichting N&M en anderen betoogd dat de ontheffing ontoereikend is omdat slechts ontheffing is verleend voor de activiteiten rond de Annahoeve, terwijl ook de aanleg van de golfbanen de voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van de das zullen verstoren.
De voorzieningenrechter begrijpt dit betoog van verzoekers aldus dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat de ontwikkeling van het plangebied leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb over de soortenbescherming. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kon worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad heeft het plan echter niet kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de ontheffing ook is aangevraagd voor de overige ontwikkelingen in het plangebied, waaronder de aanleg van de golfbanen. De ontheffing bevat volgens de raad op dit punt een zogeheten positieve afwijzing, ofwel een impliciete verklaring dat behalve voor de activiteiten rond de Annahoeve geen sprake is activiteiten waarvoor verdere ontheffing nodig zou zijn.
De voorzieningenrechter ziet, gelet daarop, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
3.7.    Voorts kan de stelling van verzoekers dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor de golfbaan heeft onderzocht, niet worden gevolgd. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat blijkens de plantoelichting het verwezenlijken van de golfbaan met bijbehorende voorzieningen als economische drager dient voor de ontwikkeling van nieuwe natuur ter plaatse.
3.8.    In hetgeen Stichting N&M en anderen voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanknopingspunten voor de verwachting dat de bestreden besluiten in de bodemprocedure geen stand zullen houden.
Gelet hierop bestaat er, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter mede het door initiatiefneemster ter zitting naar voren gebrachte belang bij een spoedige start van de natuurontwikkeling ter plaatse en bij het voor de dassen optimale moment om tot houtkap over te gaan.
3.9.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
240.