ECLI:NL:RVS:2020:207

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
201904872/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor omzetten zelfstandige woonruimte in onzelfstandige wooneenheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had op 2 augustus 2018 geweigerd om aan [appellant] een vergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in twee onzelfstandige wooneenheden voor drie personen. Na het indienen van bezwaar door [appellant] op 5 augustus 2018, verklaarde het college dit bezwaar op 27 september 2018 niet-ontvankelijk, omdat [appellant] zijn bezwaarschrift niet had ondertekend. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 16 december 2019 betoogde [appellant] dat hij op 19 augustus 2018 een ondertekend bezwaarschrift had opgestuurd en dat het college hem had moeten informeren over het ontbreken van de handtekening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig een ondertekend bezwaarschrift had verzonden. De rechtbank had terecht overwogen dat [appellant] dit had kunnen voorkomen door het bezwaarschrift aangetekend te verzenden of persoonlijk te bezorgen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201904872/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wijchen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2019 in zaak nr. 18/5492 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2018 heeft het college geweigerd aan [appellant] een vergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in twee onzelfstandige wooneenheden voor drie personen.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2019, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 5 augustus 2018 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 2 augustus 2018. Bij brief van 16 augustus 2018 heeft het college de ontvangst van het bezwaarschrift van [appellant] bevestigd en daarbij meegedeeld dat [appellant] zijn bezwaarschrift niet heeft ondertekend. Het college heeft daarom een kopie (van de eerste pagina) van het door [appellant] ingediende bezwaar retourgezonden met het verzoek deze te ondertekenen en binnen één week na dagtekening terug te sturen. In deze brief heeft het college verder meegedeeld dat indien [appellant] het verzuim niet binnen de termijn heeft hersteld, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Bij besluit van 27 september 2018 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] niet op het verzoek om herstel heeft gereageerd.
Juridisch kader
2.    Artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend […]."
Artikel 6:6, eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep."
Beoordeling hogerberoepsgronden
3.    In geschil is of [appellant] binnen de door het college gestelde termijn alsnog een ondertekend bezwaarschrift heeft verzonden. [appellant] betoogt in dat kader dat hij op 19 augustus 2018 - tijdig - een ondertekend exemplaar heeft opgestuurd. Voorts heeft [appellant] ter zitting van de Afdeling toegelicht dat er volgens hem, gelet op de lange voorgeschiedenis in deze zaak, op het college een informatieplicht rustte en het college hem er daarom vóór het verstrijken van de termijn van op de hoogte had moeten stellen dat het getekende bezwaarschrift nog niet was ontvangen. Nu het college dit heeft nagelaten, bestaat volgens [appellant] in dit geval aanleiding om van niet-ontvankelijkverklaring af te zien.
3.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig een ondertekend bezwaarschrift heeft verzonden. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat hij dit had kunnen voorkomen door bijvoorbeeld het door hem ondertekende bezwaarschrift per aangetekende post te verzenden dan wel persoonlijk te bezorgen. Hetgeen [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Het college heeft het bezwaar van [appellant] derhalve niet-ontvankelijk mogen verklaren. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college hier in dit geval van af had moeten zien.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
597.