ECLI:NL:RVS:2020:2062
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel
Op 26 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 augustus 2020. De rechtbank had in deze zaak, die betrekking had op een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan de vreemdeling op 17 juli 2020, het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank gaat over een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. De Raad van State concludeert dat, ondanks de onjuiste vermelding in de uitspraak van de rechtbank dat er wel hoger beroep mogelijk is, zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit betekent dat de Raad van State niet in staat is om de zaak inhoudelijk te behandelen.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.