ECLI:NL:RVS:2020:2060

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
202004166/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep visum voor kort verblijf afgewezen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf door de minister. De aanvraag werd op 12 juli 2019 afgewezen, waarna de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 november 2019 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 26 juni 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door advocaat J.N. Dankoor, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen de afwijzing van het visum voor een kort verblijf van drie maanden of minder, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, maar de Afdeling oordeelde dat er geen sprake was van een eerlijk proces, waardoor het verbod op hoger beroep niet doorbroken kon worden.

De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 26 augustus 2020.

Uitspraak

202004166/1/V3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 juni 2020 in zaak nr. 19/9301 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2019 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een visum voor kort verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door J.N. Dankoor, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over een visum voor drie maanden of minder. Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder b, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020
765.