201906258/1/A2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te 's-Gravenhage,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2019 in zaak nr. 18/8287 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 augustus 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2017 herzien naar nihil.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 24 april 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 1 oktober 2018 herzien en het bezwaar alsnog kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2020, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. D.W.L.M. van Veldhuizen en drs. R.E. van Huisstede, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2019 is op dezelfde datum aan [appellante], naar het adres dat zij in haar beroepschrift heeft vermeld, verzonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is de termijn voor het instellen van hoger beroep aangevangen op 5 juli 2019 en geëindigd op 16 augustus 2019.
3. Zoals blijkt uit het poststempel op de envelop is het hogerberoepschrift van [appellante] met dagtekening 18 augustus 2019 op 19 augustus 2019 per aangetekende brief verzonden en bij de Afdeling ingekomen op 20 augustus 2019. Het hogerberoepschrift is dus niet binnen de hiervoor geldende termijn ingediend.
4. Bij brief van 20 augustus 2019 heeft de Afdeling [appellante] bericht dat zij de geldende termijn voor het instellen van hoger beroep heeft overschreden, waarbij [appellante] tot en met 17 september 2019 in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk mee te delen wat de reden is van deze termijnoverschrijding. [appellante] heeft niet gereageerd op deze brief. In het hogerberoepschrift en ter zitting heeft zij naar voren gebracht dat zij eerder aan de Afdeling een brief heeft gestuurd die blijkbaar niet is aangekomen. Dit is geen verschoonbare reden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Afdeling leidt uit het betoog en het ter zitting door [appellante] gestelde af, dat de aandacht van [appellante] niet uitging naar de hogerberoepsprocedure, omdat zij voor haar ernstig zieke vader zorgde, die kort nadat zij hoger beroep had ingesteld, is overleden. Dit is, hoe begrijpelijk en verdrietig dit op zichzelf ook is, evenmin een verschoonbare reden voor overschrijding van de wettelijk voorgeschreven termijn.
5. Nu het hogerberoepschrift te laat is ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geweest, komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog in hoger beroep.
6. Het voorgaande laat onverlet dat [appellante], zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting naar voren heeft gebracht, in het invorderingstraject de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken om een betalingsregeling. Zo nodig kan zij in verband met haar financiële omstandigheden de Belastingdienst/Toeslagen ook verzoeken rekening te houden met de beslagvrije voet. De Belastingdienst/Toeslagen heeft verder ter zitting naar voren gebracht dat ten onrechte aan [appellante] geen uitstel van betaling was verleend en dat dit zal worden gecorrigeerd door de kosten van aanmaning en van het dwangbevel van in totaal € 574,00 niet op [appellante] te verhalen.
7. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020
615.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.