201908393/1/A2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] wettelijk vertegenwoordiger van [persoon], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019 in zaak nr. 18/8187 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2017 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2018 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 30 juli 2020.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 1 november 2016 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds voor zijn dochter [persoon]. In de aanvraag is vermeld dat [persoon] slachtoffer is geworden dan wel getuige is geweest van stelselmatig huiselijk geweld, mishandelingen en zedenmisdrijven, als gevolg waarvan zij fysiek en psychisch letsel heeft opgelopen. De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat het niet aannemelijk is dat [persoon] slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg). De CSG heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet over genoeg objectieve informatie beschikt om een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf aannemelijk te achten. [appellant] is het hier niet mee eens.
Oordeel rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag van [appellant] in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hij geen aangifte heeft gedaan van de geweldsmisdrijven waarvan hij stelt dat [persoon] slachtoffer is geworden en in het dossier zijn geen objectieve aanwijzingen te vinden dat [persoon] slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
Hoger beroep en beoordeling daarvan
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zijn aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Op basis van de aangeleverde informatie kan volgens [appellant] wel worden vastgesteld dat [persoon] slachtoffer is geworden en getuige is geweest van een ernstig geweldsmisdrijf in de zin van de Wsg. [appellant] kan de rechtbank niet volgen op het punt over de ruzie tussen de ouders. Het zou niet uit mogen maken of [persoon] haar vader, danwel haar moeder ruzie maakte. Vaststaat dat er ruzie was, zo erg dat moeder uit het gezag is ontheven en een contactverbod heeft gekregen. Verder is de omgang in de toekomst ontzegd tussen moeder en [persoon]. Daarnaast is er ook medische informatie wat duidt op psychische schade.
3.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het Schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven. Volgens paragraaf 1.1.4 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt.
Volgens paragraaf 1.1.4.6 van de Beleidsbundel kan het geweldsmisdrijf, als er geen aangifte is gedaan en er geen strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, alleen in uitzonderlijke gevallen op een andere manier worden onderbouwd. De enkele verklaring van het slachtoffer over wat er is gebeurd is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. Een objectieve aanwijzing is informatie afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Het moet ook een objectieve bron zijn. In die gevallen bepaalt de CSG op basis van deze aanvullende informatie of het geweldsmisdrijf aannemelijk is.
Volgens paragraaf 1.1.4.7 van de Beleidsbundel kan medische informatie een verklaring van een slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is het Schadefonds bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie. Zo nodig wordt in het individuele geval wel bekeken of de medische informatie zich leent ter onderbouwing van de aannemelijkheid van wat er is gebeurd.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2322), is het aan de aanvrager van een uitkering uit het Schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] is hierin voor [persoon] niet geslaagd. Hij heeft geen aangifte bij de politie gedaan en er heeft geen strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf aannemelijk worden gemaakt zonder een dergelijke aangifte. Daarvoor moest [appellant] met voldoende objectieve aanwijzingen komen. De enkele verklaring van [appellant] over wat er is gebeurd is daarvoor niet voldoende. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door de CSG opgevraagde informatie van de William Schrikker Stichting blijkt dat de reden dat [persoon] onder toezicht is gesteld is gelegen in een andere oorzaak dan de opgave van [appellant] dat zij slachtoffer werd van dan wel getuige was van stelselmatig huiselijk geweld, mishandelingen en seksueel misbruik. De rechtbank heeft verder terecht en op goede gronden overwogen dat het zorgplan van ASVZ evenmin een objectieve aanwijzing is dat [persoon] slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [persoon] slachtoffer is geworden of getuige is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. 3.3. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020
85-949.