201908623/1/A2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Subliem Zorg, gevestigd te Amsterdam,
appellant,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2019 heeft de minister besloten tot invordering van een volgens hem door Subliem Zorg verbeurde dwangsom van € 10.000,00.
Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft de minister het door Subliem Zorg hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft Subliem Zorg beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Subliem Zorg heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2020, waar Subliem Zorg, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I. Voogd en mr. M.G.E. Grijsbach, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Subliem Zorg biedt ambulante ondersteuning aan cliënten uit de gemeente Amsterdam. Als zorginstelling geldt voor Subliem Zorg, op grond van de artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen en artikel 9, eerste lid, van de Regeling verslaglegging WTZi, de verplichting om de Jaarverantwoording Zorg over verslagjaar 2017 vóór 1 juni 2018 te verstrekken. Omdat Subliem Zorg niet aan deze verplichting heeft voldaan, heeft de minister bij besluit van 4 september 2018 een last onder dwangsom opgelegd. Omdat Subliem Zorg niet aan de opgelegde last heeft voldaan, heeft de minister bij het besluit van 3 juni 2019 de verbeurde dwangsommen van € 10.000,00 ingevorderd. Tegen dit besluit heeft Subliem Zorg bezwaar gemaakt. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
In dit beroep gaat het om de vraag of de minister het bezwaar van Subliem Zorg terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Wettelijk kader
2. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt:
"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11 van de Awb luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Beroep
3. Subliem Zorg betoogt dat er geen ontvankelijkheidsbeletselen mogen zijn en vraagt om uit coulance over te gaan tot inhoudelijke behandeling van zijn bezwaar van 6 september 2019. Subliem Zorg wil graag een eerlijke kans om uit te leggen hoe het is gekomen dat de Jaarverantwoording niet is aangeleverd. Subliem Zorg stelt dat van invordering geen sprake kan zijn, omdat hij in bezit is van wettig en overtuigend bewijs, namelijk juist opgestelde jaarrekeningen, maar deze nog niet via het systeem heeft aangeleverd. Inmiddels heeft Subliem Zorg ook van de accountant bevestigd gekregen dat deze ondersteuning biedt bij het opstellen en presenteren van de jaarrekening. Subliem Zorg betoogt daarnaast dat het aanleveren van de Jaarverantwoording en het systeem de organisatie onevenredig veel inspanningen kost. Subliem Zorg verzoekt om op grond van artikel 5:34 van de Awb geheel of gedeeltelijk van de invordering af te zien. Subliem Zorg benadrukt dat geen sprake is van onmogelijkheid om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Beoordeling beroep
3.1. Het besluit van 3 juni 2019 is door toezending per aangetekende post aan Subliem Zorg bekend gemaakt, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is begonnen op 4 juni 2019 en Subliem Zorg tot en met 15 juli 2019 de mogelijkheid had om bezwaar te maken.
3.2. Het bezwaarschrift dateert van 6 september 2019 en is derhalve niet binnen de termijn ingediend. Subliem Zorg heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. De minister heeft terecht gesteld dat hij uit telefonisch contact met Subliem Zorg op 14 juni 2019 heeft mogen afleiden dat Subliem Zorg op de hoogte was van het besluit van 3 juni 2019. De Afdeling acht verder van belang dat Subliem Zorg niet heeft gereageerd op de brief van 13 september 2019 waarin de minister Subliem Zorg in de gelegenheid heeft gesteld om aan te geven of sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden, dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3. Het betoog faalt.
4. De minister heeft het door Subliem Zorg gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Reeds om deze reden kan in beroep niet inhoudelijk worden ingegaan op hetgeen Subliem Zorg in zijn beroepschrift heeft aangevoerd.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020
85-949.