ECLI:NL:RVS:2020:1950
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 14 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 oktober 2016 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 18 juni 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 12 mei 2020 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verplicht zou zijn om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen, waardoor de staatssecretaris niet hoeft te voldoen aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.