ECLI:NL:RVS:2020:181

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
201901693/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 16 januari 2019 het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van een aanvraag om extra uren rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand niet-ontvankelijk verklaarde. De aanvraag was ingediend door mr. J.A.M. van Oers op 9 november 2017, ten behoeve van een hogerberoepsprocedure tegen een besluit tot terugvordering van persoonsgebonden budget. De raad voor rechtsbijstand had de aanvraag afgewezen op 4 december 2017, omdat er geen bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex was aangetoond dat de zaak buiten de 24 forfaitaire uren zou plaatsen. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd, waarbij de raad verwees naar een advies van de Commissie voor Bezwaar van 26 april 2018.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk was, omdat de hogerberoepsprocedure inmiddels was beëindigd en er geen procesbelang meer zou zijn. [appellante] stelde echter dat de werkzaamheden van haar gemachtigde na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2018 onder de eerder verleende toevoeging vielen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 november 2019 ter zitting behandeld en oordeelde dat [appellante] wel degelijk belang had bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, maar oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten de aanvraag om extra uren af te wijzen. De proceskosten werden toegewezen aan [appellante].

Uitspraak

201901693/1/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019 in zaak nr. 18/3890 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2017 heeft de raad een aanvraag om extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2018 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving op het gebied van rechtsbijstand is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Op 9 november 2017 heeft mr. J.A.M. van Oers een aanvraag ingediend om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellante] voor een hogerberoepsprocedure tegen een besluit tot terugvordering van persoonsgebonden budget. De raad heeft deze aanvraag bij het besluit van 4 december 2017 afgewezen, omdat niet is gebleken van een bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex als gevolg waarvan de zaak niet in redelijkheid binnen de 24 forfaitaire uren kan worden behandeld. Dit besluit is door de raad, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van 26 april 2018, in bezwaar gehandhaafd. De in bezwaar geschetste feiten en omstandigheden geven geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere rechtsvragen of een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, aldus de raad.
De rechtbank heeft het door [appellante] tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De hogerberoepsprocedure, waarop het verzoek om extra uren betrekking had, is met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 28 februari 2018 beëindigd en niet is gebleken dat het niet toekennen van de gevraagde extra uren financiële of andere gevolgen heeft voor [appellante], aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het door haar ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens haar vallen de door haar gemachtigde na 28 februari 2018 verrichte werkzaamheden onder het bereik van de - voor deze zaak over de terugvordering van verleend persoonsgebonden budget - eerder door de raad verstrekte toevoeging met kenmerk 4LS9852. Door het niet toekennen van de gevraagde extra uren, blijft zij ten onrechte verstoken van adequate rechtshulp, aldus [appellante].
3.1.    Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd toegelicht dat door haar gemachtigde, na de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2018, meerdere e-mailberichten, voorzien van bijlagen, zijn verstuurd naar het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. om een civiele procedure over de terugvordering van het aan haar verleende persoonsgebonden budget te voorkomen. [appellante] beoogt met die correspondentie het zorgkantoor ertoe te bewegen het verleende persoonsgebonden budget terug te vorderen bij haar zorgverlener, tegen wie zij aangifte wegens fraude heeft gedaan. Aangezien de raad ter zitting heeft erkend dat deze werkzaamheden vallen onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 4LS9852, is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [appellante] belang had bij een inhoudelijke behandeling van het door haar ingestelde beroep tegen het besluit van 30 april 2018. Het beroep van [appellante] is door de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
3.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beoordelen of de raad de aanvraag van 9 november 2017 in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
4.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:389, overweegt de Afdeling dat artikel 31, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) de raad beoordelingsruimte geeft en daarmee de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van de afhandeling en beoordeling van bewerkelijke zaken en het op grond daarvan toekennen van extra uren rechtsbijstand boven de forfaitaire urengrens. Het (algemene) beleid van de raad voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000, is neergelegd in de werkinstructies "Eerste aanvraag extra uren " (hierna: de werkinstructie) en "Extra uren in bestuursrechtelijke zaken" (hierna: de aanvullende werkinstructie).
5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de zaak, waarop het verzoek om extra uren betrekking heeft, niet feitelijk en juridisch complex is. Dat in die zaak, zoals [appellante] ter zitting nader heeft toegelicht, sprake is van een samenloop van drie rechtsgebieden, leidt niet tot een ander oordeel. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het in dit soort zaken niet ongebruikelijk is dat sprake is van vermeend frauduleus handelen door de zorgverlener. Dit levert, anders dan [appellante] lijkt te betogen, dan ook niet zonder meer bijzondere rechtsvragen op. De omstandigheid dat [appellante] de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst, leidt evenmin tot een ander oordeel. Factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende, zoals gebruik van een tolk en taalproblemen, maken de zaak arbeidsintensief, maar niet feitelijk en juridisch complex, zo volgt uit de werkinstructies.
Gezien al het voorgaande, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten de aanvraag om vergoeding van extra uren af te wijzen.
Conclusie
6.    Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] alsnog ongegrond verklaren.
7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019 in zaak nr. 18/3890;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    bepaalt dat de griffier van de Raad van State [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 128,00 (zegge: honderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
480-854.
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 37
"1. Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:
a. de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;
[…]
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:
a. het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b. de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover;
[…]."
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 13
"1. Indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
[…]."
Artikel 31
"1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
[…]."
Werkinstructie "Eerste aanvraag extra uren"
"[…]
2.2. Feitelijk en Juridische complexiteit
Het criterium ‘doelmatig’ is in het Bvr 2000 gekoppeld aan de ‘feitelijke en/of juridische complexiteit’ van de zaak. Dit volgt uit (de nota van toelichting bij) artikel 19 Bvr 1994 en de daarmee samenhangende jurisprudentie.
Feitelijke complexiteit
Je spreekt van een bewerkelijke zaak, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend.
Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. […]. Je neemt geen bewerkelijkheid van de zaak aan als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij.
[…]
Juridische complexiteit
Er is sprake van juridische complexiteit als er bijzondere rechtsvragen zijn, die zelden voorkomen in soortgelijke zaken. De tijd die bij bijzondere rechtsvragen wordt besteed aan studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en jurisprudentie komt voor vergoeding in aanmerking.
De advocaat moet aantonen dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag, omdat in die zaak geen of beperkte jurisprudentie aanwezig is én de wetgeving onduidelijk is, of omdat nieuwe Nederlandse wetgeving getoetst moet worden aan Europese regelgeving.
[…]
Juridische complexiteit van een zaak moet ook objectief vast te stellen zijn. Het enkel ontbreken van deskundigheid van de advocaat, waardoor hij meer tijd aan de zaak moet besteden, maakt de zaak niet juridisch complex c.q. bewerkelijk.
[…]."
Werkinstructie "Extra uren in bestuursrechtelijke zaken"
"[…]
5. Bewerkelijke bestuursrechtelijke zaak
De criteria voor bewerkelijkheid, die in het algemene deel zijn genoemd, gelden ook voor bestuursrechtelijke zaken. Hierna wordt specifiek de complexiteit nader ingevuld.
Juridisch relevante factoren die de zaak complex kunnen maken
- herhaald deskundigenonderzoek met uitgebreide reacties van partijen
- heropening van het vooronderzoek
- 1f-procedure (verdacht van oorlogsmisdrijven), waarbij sprake is van bijzondere rechtsvragen (juridische complexiteit) en/of een langdurig gehoor (1 dag)
- terugverwijzen na gegrond beroep waardoor eerdere procedure opnieuw gevoerd moet worden in combinatie met bijzondere rechtsvragen.
[…]."