ECLI:NL:RVS:2020:1791
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 maart 2020 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 15 juni 2020 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen de vreemdeling binnen vier weken een verblijfsvergunning te verlenen, met terugwerkende kracht tot 26 februari 2017. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken van de staatssecretaris beoordeeld. Hij heeft overwogen dat, gezien de argumenten van beide partijen, het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen, waardoor de staatssecretaris niet verplicht is om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren totdat er een beslissing is genomen over het hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze beslissing is genomen in het openbaar op 24 juli 2020, en is vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, met mr. J.W. Prins als griffier.