201900696/1/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. Stichting Samenwerkingsverband vovso Noord-Limburg (hierna: het samenwerkingsverband),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2018 in zaak nr. 17/3468 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het samenwerkingsverband.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2016 heeft het samenwerkingsverband [appellant sub 1] toelaatbaar verklaard tot het speciaal onderwijs.
Bij besluit van 13 september 2017 heeft het samenwerkingsverband het door [ouder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, bepaald dat het samenwerkingsverband binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit neemt over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom en het samenwerkingsverband veroordeeld in de door [appellant sub 1] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. Nu [appellant sub 1] inmiddels meerderjarig is geworden wordt het hoger beroep geacht alleen door hem te zijn ingesteld.
Het samenwerkingsverband heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze gegeven.
Het samenwerkingsverband heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, vergezeld door [ouder], en het samenwerkingsverband, vertegenwoordigd door mr. H.A.A. Berendsen, advocaat te Heerlen, vergezeld door I.S.L. Dewael, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1] is de zoon van [ouder]. In 2012 is bij hem de diagnose PDD-NOS gesteld. Met ingang van het schooljaar 2013-2014 volgt [appellant sub 1] voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) aan het Citaverde College in Horst (hierna: Citaverde).
2. Citaverde heeft het samenwerkingsverband op 30 november 2016 verzocht een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs voor [appellant sub 1] af te geven, omdat het college niet kan voorzien in de ondersteuningsbehoefte van [appellant sub 1] en dus handelingsverlegen is. Bij het besluit van 19 december 2016 heeft het samenwerkingsverband [appellant sub 1] toelaatbaar verklaard tot het speciaal onderwijs voor de periode van 1 januari 2017 tot 31 juli 2018. Bij het besluit van 13 september 2017 heeft het samenwerkingsverband, onder aanvulling van de motivering en in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie, het besluit van 19 december 2016 gehandhaafd. Verder is [appellant sub 1] op 22 december 2016 van Citaverde verwijderd. De verwijdering is in rechte onaantastbaar.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft aangenomen dat [appellant sub 1] in beroep procesbelang heeft. De rechtbank heeft over de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring overwogen, dat uit de Aanvullingen Ondersteuningsplan 2014-2018 van 1 oktober 2015 genoegzaam blijkt dat de coördinator van het samenwerkingsverband daartoe bevoegd is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het samenwerkingsverband zich over de afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring heeft laten adviseren door deskundigen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO. Het samenwerkingsverband heeft de toelaatbaarheidsverklaring op het advies van die deskundigen mogen baseren. Het advies is zorgvuldig tot stand gekomen en er is geen reden voor twijfel aan het advies. De deskundigen hebben op grond van het door Citaverde aangeleverde dossier en de bespreking hiervan een zelfstandig oordeel gevormd. Citaverde heeft te kennen gegeven handelingsverlegen te zijn en heeft gesteld dat het niet de ondersteuning aan [appellant sub 1] kan geven, die hij nodig heeft. Bovendien kan Citaverde de veiligheid van [appellant sub 1] en de medeleerlingen niet garanderen. Het had op de weg van [appellant sub 1] gelegen om ter onderbouwing van zijn standpunt over de ondersteuningsbehoefte en begeleiding een tegenadvies van een deskundige over te leggen. Voorts volgt uit artikel 17a, twaalfde lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs (hierna: WVO) niet dat de deskundigen niet in dienst mogen zijn van het samenwerkingsverband, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep en incidenteel hoger beroep
Procesbelang
5. Het samenwerkingsverband betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant sub 1] in beroep procesbelang had. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:595) maakt de omstandigheid dat de geldigheidsduur van een toelaatbaarheidsverklaring is vervallen niet, dat geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Niet kan worden uitgesloten dat door de afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring plaatsing in het reguliere onderwijs wordt bemoeilijkt. Dat het besluit tot verwijdering van [appellant sub 1] in rechte vaststaat en [appellant sub 1] zich nadien niet heeft ingeschreven op een andere school voor voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, maakt dit niet anders. Niet is uitgesloten dat [appellant sub 1] daartoe alsnog zal overgaan. Het voorgezet onderwijs, met uitzondering van het praktijkonderwijs, kent geen wettelijke leeftijdsgrens. Bevoegdheid
6. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de coördinator van het samenwerkingsverband bevoegd is een besluit op een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring te nemen. Daartoe ontbreekt een mandaatbesluit, aldus [appellant sub 1].
6.1. Uit de besluitenlijst van het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband naar aanleiding van de bijeenkomst van 4 november 2015 en de Aanvullingen Ondersteuningsplan 2014-2018 van 1 oktober 2015 volgt dat het samenwerkingsverband zijn bevoegdheid om een toelaatbaarheidsverklaring af te geven heeft gemandateerd aan de coördinator van het samenwerkingsverband. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de coördinator van het samenwerkingsverband bevoegd was een besluit op een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring te nemen. Dat het samenwerkingsverband daartoe geen afzonderlijk mandaatbesluit heeft genomen maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
Toelaatbaarheidsverklaring
7. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de toelaatbaarheidsverklaring naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Het Ontwikkelingsperspectief kon niet aan de handelingsverlegenheid ten grondslag worden gelegd, omdat onderdelen C, D en E niet zijn ingevuld en de verklaring van [ouder] enkel een reactie is op de wijze waarop Citaverde een incident waarbij [appellant sub 1] betrokken was heeft afgehandeld. De opsomming van de ingezette instrumenten en de evaluatie daarvan in het besluit van 13 september 2017 zijn achteraf opgesteld. Daarbij is een globaal beeld geschetst van zijn schoolloopbaan, dat bovendien niet is gebaseerd op stukken uit het dossier. Verder is de constatering in het besluit van 13 september 2017, dat de deskundigen meermaals zouden hebben geconcludeerd dat een hardnekkig verschil van inzicht bestond tussen de ouders en de school over zijn ondersteuningsbehoefte nietszeggend, omdat in het dossier niet op gestructureerde wijze is vermeld wat die behoefte was. Het samenwerkingsverband heeft zich voorts ten onrechte op het standpunt gesteld dat de adviezen van alle deskundigen unaniem waren. Verder is in het besluit van 13 september 2017 ten onrechte verwezen naar een procedure die [ouder] tegen de school heeft gevoerd. Op het hoger beroep in die procedure is pas in juli 2017 beslist. Voorts heeft het samenwerkingsverband ten onrechte bij het besluit van 13 september 2017 betrokken dat [ouder] haar weigering handhaaft om mee te werken aan een maatwerktraject buiten het regulier onderwijs en dat [appellant sub 1] ongeoorloofd verzuimt door niet naar het speciaal onderwijs te gaan. Verder kan het oordeel van de Geschillencommissie Passend Onderwijs niet bijdragen aan het oordeel dat terecht een toelaatbaarheidsverklaring is afgegeven. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de deskundigen die het samenwerkingsverband hebben geadviseerd over de afgifte van de toelaatbaarheidsverklaring, als deskundigen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat deskundigen die adviseren over het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring in dienst mogen zijn van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband heeft zich ook ten onrechte op het standpunt gesteld, dat hij ten tijde van het afgeven van de toelaatbaarheidsverklaring niet binnen afzienbare tijd zijn opleiding zou hebben kunnen afronden, aldus [appellant sub 1].
7.1. Uit de stukken volgt dat [appellant sub 1] vanaf medio 2014 verscheidene malen geschorst is geweest wegens ongeoorloofd verzuim en fysiek geweld. Naar aanleiding van een geweldsincident op 5 februari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden met [appellant sub 1] en [ouder] waarin Citaverde te kennen heeft gegeven de veiligheid van zijn leerlingen niet meer te kunnen garanderen. Na dit gesprek heeft Citaverde [appellant sub 1] aangemeld voor advies bij het ondersteuningsloket van het samenwerkingsverband. Citaverde heeft voorts besloten dat [appellant sub 1] niet meer kon terugkeren in zijn eigen klas en tijdelijk stages moest lopen. [appellant sub 1] verzuimde daar op grote schaal. Op 3 maart 2016 heeft de GZ-psycholoog van Citaverde geconcludeerd dat [appellant sub 1] een kleinschalige, voorspelbare omgeving nodig heeft, die hem voldoende deskundigheid en begrip voor zijn specifieke eigenheid biedt en hem tegelijkertijd helpt om inzicht te krijgen in sociale interacties. Deze omgeving dient hem handvatten te bieden om op een constructieve manier te blijven reageren en voor zichzelf op te komen. Dit is een omgeving die Citaverde niet kan bieden. Op 23 maart 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden met [ouder], de gezinscoach, de leerplichtambtenaar en de instroomcoördinator van De Velddijk, een school voor voorgezet speciaal onderwijs, verbonden aan het samenwerkingsverband. Tijdens dit gesprek heeft Citaverde [ouder] te kennen gegeven handelingsverlegen te zijn en zorgen te hebben over de veiligheid van de leerlingen. Omdat [ouder] bleef bij haar wens dat [appellant sub 1] op Citaverde onderwijs volgde, is toen afgesproken dat [appellant sub 1] een aangepast programma zou volgen dat inhield dat hij onder toezicht van de dagcoördinator en met begeleiding van de zorgcoördinator in een aparte ruimte opdrachten zou maken. [appellant sub 1] kwam afspraken evenwel maar beperkt na. Bij brief van 3 juni 2016 heeft Citaverde Van de Hurk verzocht in te stemmen met tijdelijke detachering van [appellant sub 1] bij de bovenschoolse zorgvoorziening van het samenwerkingsverband. Doel van deze tijdelijke plaatsing was te onderzoeken welke vorm van onderwijs het beste bij [appellant sub 1] zou passen. [ouder] heeft daarvoor echter geen toestemming gegeven, waarop Citaverde een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs voor [appellant sub 1] heeft aangevraagd. Deskundigen van het ondersteuningsloket van het samenwerkingsverband hebben geadviseerd de aanvraag in te willigen. [appellant sub 1] ging volgens de deskundigen langdurig niet naar school en er was geen zicht op scholing. De visie van de ouders van [appellant sub 1] staat lijnrecht tegenover die van de school. Gezien de onderbroken schoolcarrière in leerjaar 3 en de leeftijd van [appellant sub 1] van 17 jaar lijken het behalen van een regulier vmbo-diploma en de doorstroom naar het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) een lange weg te worden. Het voortgezet speciaal onderwijs is, gelet op de ondersteuningsbehoeften van [appellant sub 1] en de mogelijkheid van een traject ter voorbereiding tot de entree-opleidingen van het mbo volgens de deskundigen beter passend.
7.2. [appellant sub 1] kan niet worden gevolgd in zijn stelling, dat het Ontwikkelingsperspectief niet aan de handelingsverlegenheid ten grondslag kon worden gelegd. Dat de onderdelen C, D en E van het Ontwikkelingsperspectief niet zijn ingevuld maakt dat niet anders. Uit het verslag van het gesprek dat Citaverde op 23 maart 2016 met [ouder] heeft gevoerd volgt dat tijdens dat gesprek de onderwerpen die in de niet-ingevulde delen van het Ontwikkelingsperspectief aan de orde komen met haar zijn besproken. Dit verslag is samen met het Ontwikkelingsperspectief en het dossier bij de aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring gevoegd. In het besluit op bezwaar heeft het samenwerkingsverband de ingezette begeleidingsinstrumenten en de evaluatie daarvan uiteengezet. Daarmee heeft het samenwerkingsverband het door de bezwaaradviescommissie geconstateerde motiveringsgebrek in de toelaatbaarheidsverklaring hersteld. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze opsomming niet is gebaseerd op het dossier.
Het samenwerkingsverband heeft verder bij de beoordeling van de handelingsverlegenheid mogen betrekken dat de deskundigen meermaals hebben geconcludeerd dat een verschil van inzicht bestond tussen de ouders en Citaverde over de ondersteuningsbehoefte van [appellant sub 1]. Anders dan [appellant sub 1] stelt kan die behoefte op voldoende wijze uit het dossier worden afgeleid.
Voor zover het samenwerkingsverband in het besluit van 13 september 2017 feiten heeft vermeld die hebben plaatsgevonden na het besluit van 19 december 2016, maakt dat niet dat het samenwerkingsverband zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat Citaverde handelingsverlegen was. Deze feiten zijn niet dragend geweest voor dat standpunt.
De stelling van [appellant sub 1] dat het samenwerkingsverband zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de adviezen van alle betrokken deskundigen unaniem waren, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Uit het advies van 14 maart 2016, waarin is geadviseerd om extra begeleidingsmogelijkheden te verkennen, kan niet worden afgeleid dat een van de deskundigen een afwijkend standpunt over de handelingsverlegenheid heeft ingenomen.
7.3. Gelet op het voorgaande heeft het samenwerkingsverband zich op het standpunt mogen stellen dat het Citaverde handelingsverlegen was.
Het betoog faalt in zoverre.
7.4. [appellant sub 1] kan verder niet worden gevolgd in zijn stelling dat de deskundigen die het samenwerkingsverband over de afgifte van de toelaatbaarheidsverklaring hebben geadviseerd, niet als deskundigen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO kunnen worden aangemerkt. Het samenwerkingsverband heeft zich over de afgifte van de toelaatbaarheidsverklaring laten adviseren door [deskundige jeugdzorg], deskundige jeugdzorg en voorzitter van het ondersteuningsloket van het samenwerkingsverband, en [orthopedagoog], orthopedagoog van het ondersteuningsloket. Artikel 15a van het Inrichtingsbesluit WVO stelt eisen aan de deskundigheid van degenen die adviseren over de toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het advies in overeenstemming met deze bepaling is opgesteld door een orthopedagoog en een maatschappelijk werker. Het samenwerkingsverband heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat [deskundige jeugdzorg] qua opleiding en werkzaamheden maatschappelijk werker is, waarbij hij zich heeft gespecialiseerd in de jeugdzorg. In het betoog van [appellant sub 1] is voorts geen grond gelegen voor het oordeel dat het samenwerkingsverband in dit geval naast de advisering door een orthopedagoog, gelet op de kennis en kunde van die deskundige, niet voor advisering door een maatschappelijk werker had mogen kiezen. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat niet is vereist dat de deskundigen niet in dienst mogen zijn van het samenwerkingsverband. Uit de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 17a, twaalfde lid, van de WVO en 15a van het Inrichtingsbesluit WVO kan een dergelijk vereiste worden afgeleid.
[appellant sub 1] voert ook tevergeefs aan dat het samenwerkingsverband zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij ten tijde van het afgeven van de toelaatbaarheidsverklaring niet binnen afzienbare tijd zijn opleiding zou hebben kunnen afronden. Dit standpunt van het samenwerkingsverband is gebaseerd op het advies van de deskundigen die het samenwerkingsverband hebben geadviseerd over het afgeven van de toelaatbaarheidsverklaring. [appellant sub 1] heeft het tegen dit onderdeel van het advies gerichte betoog niet met gegevens en bescheiden gestaafd.
7.5. Gelet op het voorgaande mocht het samenwerkingsverband de aanvraag van het Citaverde om een toelaatbaarheidsverklaring toewijzen.
Het betoog faalt ook in zoverre.
Proceskosten
8. Het samenwerkingsverband betoogt terecht dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft het besluit van 13 september 2017 niet vernietigd en er was evenmin anderszins aanleiding tot toekenning van een proceskostenvergoeding ten laste van het samenwerkingsverband. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het samenwerkingsverband ter zitting van de rechtbank heeft erkend dat ten tijde van het besluit van 13 september 2017 de termijn voor het nemen van die beslissing ruimschoots was overschreden en het samenwerkingsverband nog geen besluit had genomen over de verschuldigdheid en de hoogte van de als gevolg daarvan verschuldigde dwangsom, was onvoldoende. [appellant sub 1] heeft geen beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een beschikking over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom en hij heeft het samenwerkingsverband evenmin in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. [appellant sub 1] betoogt tenslotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het samenwerkingsverband te veroordelen tot vergoeding van de kosten in bezwaar. Gelet op hetgeen hiervoor, onder 8, is overwogen, en op het feit dat de rechtbank het besluit van 19 december 2016 niet heeft herroepen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien het samenwerkingsverband te veroordelen tot vergoeding van de kosten in bezwaar.
Slotsom
10. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond en het incidenteel hoger beroep van het samenwerkingsverband is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin het samenwerkingsverband heeft veroordeeld in de door [appellant sub 1] gemaakte proceskosten. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2018 in zaak nr. 17/3468, voor zover de rechtbank daarin Stichting Samenwerkingsverband vovso Noord-Limburg heeft veroordeeld in de door [appellant sub 1] gemaakte proceskosten;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
809.
BIJLAGE
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 17a
1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het zestiende lid.
[…]
6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
[…]
12. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
13. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs.
[…]
Artikel 26
1. Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast:
a. voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven, voor zover het betreft leerlingen die voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar of hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs volgen, met uitzondering van leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs volgen als bedoeld in artikel 10e;
b. voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen.
2. In afwijking van het eerste lid, wordt het deel van het ontwikkelingsperspectief betreffende de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 17b, eerste lid, vastgesteld nadat overeenstemming bereikt is tussen het bevoegd gezag en de ouders.
[…]
Wet op de expertisecentra
Artikel 40
[…]
12. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs.
13. De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het twaalfde lid, wordt genomen
a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs:
1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland;
2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woonachtig is:
c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort.
14. De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende en twaalfde lid, is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 op grond van een toelaatbaarheidsverklaring waarvan de periode, bedoeld in het vijftiende lid, bij de toelating nog niet is verstreken, is geen nieuwe toelaatbaarheidsverklaring vereist.
[…]
Inrichtingsbesluit WVO
Artikel 15a22 januari 20201. De deskundigen, bedoeld in artikel 17a, twaalfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.
[…]