ECLI:NL:RVS:2020:173

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
201902191/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzing locatie ondergrondse restafvalcontainer door dagelijks bestuur Avri

Op 22 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (orac) door het dagelijks bestuur van Avri. Het besluit tot aanwijzing van de locatie G213R, gelegen ter hoogte van de Lingestraat 12 te Enspijk, werd genomen op 21 september 2018. Appellanten, bewoners nabij de locatie, vreesden voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door het gebruik van de orac en hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond op 13 februari 2019, waarna appellanten beroep instelden.

De zaak werd behandeld op 15 november 2019. Tijdens de zitting trokken appellanten hun beroepsgrond over verkeershinder in, maar stelden dat de plaatsing van de orac zou leiden tot stankhinder en zwerfvuil. Het dagelijks bestuur verdedigde de keuze voor de locatie G213R door te verwijzen naar de richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen en stelde dat de orac zodanig is geconstrueerd dat stankhinder zoveel mogelijk wordt beperkt. De Afdeling oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de locatie G213R had kunnen aanwijzen, ondanks de voorgestelde alternatieve locaties door appellanten.

De Afdeling concludeerde dat de alternatieve locaties niet of minder geschikt waren en dat de aanwijzing van de locatie G213R niet in strijd was met de richtlijnen van Avri. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak bevestigt de beleidsruimte van het dagelijks bestuur bij het aanwijzen van locaties voor inzamelvoorzieningen.

Uitspraak

201902191/1/A1.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van Avri,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2018 heeft het dagelijks bestuur de locatie G213R aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Bij besluit van 13 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2019, waar [appellant A] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het geschil gaat over de plaatsing van een orac ter hoogte van de Lingestraat 12 te Enspijk (locatie G213R). [appellanten] wonen aan de [locatie], op korte afstand van de locatie. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door het gebruik van de orac.
2.    [appellanten] hebben hun beroepsgrond over verkeershinder ter zitting ingetrokken.
3.    Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Avri 2018 kan het dagelijks bestuur aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen plaatsvindt.
Artikel 4, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffenverordening Avri 2018 luidt:
"Op grond van artikel 8, tweede lid, van de verordening worden de volgende inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen aangewezen:
a. voor restafval van huishoudens een minicontainer voor de gebruiker van één perceel of een verzamelcontainer voor gebruikers van een aantal percelen […]."
4.    Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het dagelijks bestuur beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het dagelijks bestuur in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie G213R heeft kunnen komen.
5.    Het dagelijks bestuur heeft bij de aanwijzing van de locatie G213R "Richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen" gehanteerd. De richtlijnen zijn op 19 april 2018 door het algemeen bestuur van Avri vastgesteld.
6.    [appellanten] betogen dat in Enspijk met één orac (locatie G224R) kan worden volstaan. De plaatsing van een orac op locatie G213R is dus niet nodig. Zij stellen dat Wadenoijen, dat groter en dichter bevolkt is dan Enspijk, volgens Avri te klein is voor twee orac’s en Avri de inwoners van Wadenoijen daarom de keuze laat om hun minicontainer te behouden.
6.1.    Dit betoog faalt. Indien wordt volstaan met één locatie in Enspijk kan niet worden voldaan aan de afstandseisen die zijn opgenomen in de richtlijnen. Reeds hierom kon het dagelijks bestuur twee locaties aanwijzen. Dat in Wadenoijen, dat in een andere gemeente ligt, wordt gekozen voor een ander inzamelsysteem, waarbij slechts één orac wordt geplaatst, houdt verband met bijzondere omstandigheden en is voor deze zaak verder niet van belang.
7.    [appellanten] betogen dat de plaatsing van de orac leidt tot stankhinder, met name bij warm weer, en zwerfvuil. Zij stellen dat het dagelijks bestuur niet altijd handhavend kan en zal optreden indien huisvuil naast de orac wordt geplaatst.
7.1.    Zoals het dagelijks bestuur in het bestreden besluit heeft overwogen, mag geen afval naast de orac worden gezet. Het verkeerd aanbieden van afval is een kwestie van handhaving. Verder heeft de orac een sensor die waarschuwt wanneer de orac bijna vol is, zodat deze tijdig kan worden geleegd. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat weliswaar bij heel warm weer enige geuremissie optreedt, maar dat de orac zodanig is geconstrueerd dat stankhinder zo veel mogelijk wordt beperkt.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de locatie G213R vanwege geuroverlast en zwerfvuil niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
8.    [appellanten] betogen dat het dagelijks bestuur de locatie G213R niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen omdat zij hebben gewezen op twee geschikte alternatieve locaties. Beide locaties voldoen volgens [appellanten] aan de richtlijnen van Avri en zijn geschikter dan de locatie G213R. Het gaat om de locaties aan de Maasstraat links of rechts van de vier parkeerplaatsen in het groen en de locatie 30 m ten zuiden van de locatie G213R.
8.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet een alternatieve locatie zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het bevoegd gezag niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3868. Niet in geschil is dat de locatie G213R voldoet aan de richtlijnen van Avri.
8.2.    Het dagelijks bestuur heeft overwogen dat de voorgestelde locaties niet of minder geschikt zijn voor het plaatsen van een orac. Bij de locatie aan de Maasstraat bevinden zich elektriciteitskabels, een lantaarnpaal en de stamvoet van een boom. Deze vormen obstakels voor de plaatsing van een orac. Verder is de locatie lastiger te bereiken door de breedte van de weg en de aanwezige bochten. De opstelplaats van het inzamelvoertuig is niet optimaal. De voorgestelde locatie 30 m ten zuiden van de locatie G213R ligt op minder dan 2 m van de erfgrens, hetgeen in strijd is met de richtlijnen van Avri, aldus het dagelijks bestuur.
8.3.    Ter zitting is gebleken dat de boom aan de Maasstraat inmiddels is verwijderd. Dit laat echter onverlet dat die locatie als minder geschikt kan worden beoordeeld vanwege de aanwezigheid van kabels en een lantaarnpaal en vanwege de bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig. De locatie 30 m ten zuiden van de locatie G213R voldoet niet aan de richtlijn dat de afstand van de orac tot de erfgrens 2 m bedraagt. De voorgestelde locaties geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid locatie G213R heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
9.    Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
190-930.