ECLI:NL:RVS:2020:172

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
201901916/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke geschil over de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen drie appellanten, [appellant A], [appellant B] en [appellant C], en het dagelijks bestuur van Avri over de aanwijzing van locatie C076R voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (orac). De appellanten wonen in de nabijheid van de voorgestelde locatie en zijn van mening dat deze locatie ongeschikt is. Zij hebben alternatieve locaties voorgesteld, maar het dagelijks bestuur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 november 2019, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat het dagelijks bestuur beleidsruimte heeft bij de keuze van locaties voor de plaatsing van de orac. De appellanten betogen dat de gekozen locatie leidt tot verkeersonveilige situaties, maar de Afdeling oordeelt dat het dagelijks bestuur zich op een verkeerskundige toets kan baseren die concludeert dat de locatie verkeersveilig is. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de memo van Anteagroup te twijfelen, en het feit dat kinderen in de buurt spelen, maakt de locatie niet ongeschikt.

Daarnaast wordt het argument van de appellanten dat er geschiktere alternatieve locaties zijn, verworpen. Het dagelijks bestuur heeft terecht gesteld dat de aanwijzing van meerdere orac's in één inzamelgebied niet nodig is en dat de alternatieven niet in aanmerking komen. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.

Uitspraak

201901916/1/A1.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van Avri,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het dagelijks bestuur de locatie C076R aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Bij besluit van 14 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2019, waar [appellant B], mede namens [appellant A], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het geschil gaat over de plaatsing van een orac ter hoogte van de [locatie 1] (locatie C076R). [appellant A] woont aan de [locatie 1], [appellant B] woont op [locatie 2] en [appellant C] op [locatie 3]. Zij kunnen zich niet verenigen met het aanwijzen van deze locatie en stellen daarom alternatieve locaties voor. [appellanten] worden hierna tezamen en in enkelvoud aangeduid als [appellant A].
2.    Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Avri 2018 kan het dagelijks bestuur aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen plaatsvindt.
Artikel 4, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffenverordening Avri 2018 luidt:
"Op grond van artikel 8, tweede lid, van de verordening worden de volgende inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen aangewezen:
a. voor restafval van huishoudens een minicontainer voor de gebruiker van één perceel of een verzamelcontainer voor gebruikers van een aantal percelen […]."
3.    Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het dagelijks bestuur beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het dagelijks bestuur in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie C076R heeft kunnen komen.
4.    [appellant A] betoogt dat het gebruik en legen van de orac leidt tot verkeersonveilige situaties omdat het fietspad wordt geblokkeerd en het pleintje waar de orac wordt geplaatst wordt gebruikt als speelplaats voor kinderen. Zij wijzen erop dat het verkeer ter plaatse zal toenemen en dat kinderen op de orac zullen klimmen.
4.1.    Het dagelijks bestuur heeft aan het bestreden besluit de memo van Anteagroup van 29 januari 2019 ten grondslag gelegd. In die memo is op basis van een toets van een verkeerskundige van de gemeente Culemborg geconcludeerd dat de locatie verkeersveilig is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze toets ondeugdelijk is en het dagelijks bestuur zich daarom niet op de memo kon baseren. Het enkele feit dat kinderen daar spelen, maakt niet dat locatie ongeschikt is.
Het betoog faalt.
5.    [appellant A] betoogt dat in plaats van de locatie C076R twee andere locaties kunnen worden aangewezen. Beide alternatieve locaties voldoen aan technische richtlijnen van Avri en zijn geschikter dan de locatie C076R, omdat plaatsing niet ten koste gaat van de (verkeers)veiligheid voor kinderen, aldus [appellant A]. Het gaat om de locatie Reelaan/Zilvervosstraat en Reigerpad/Ottersingel/Hermelijnsingel. [appellant A] stelt dat het dagelijks bestuur de twee locaties in onderling samenhang hadden moeten bezien.
5.1.    Het dagelijks bestuur stelt dat de aanwijzing van beide locaties zou betekenen dat in één inzamelgebied twee orac’s komen te liggen, terwijl de indeling van inzamelgebieden is gericht op één orac per gebied. Een extra container is voor het aanbod van afval niet nodig. Bovendien liggen de door [appellant A] bedoelde orac’s pal voor andere woningen, aldus het dagelijks bestuur.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft college zich met deze motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de genoemde alternatieven niet aan de aanwijzing van locatie C076R in de weg staan.
Het betoog faalt.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
190-930.