ECLI:NL:RVS:2020:1707
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en onbevoegdheid van de Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 12 mei 2020. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 juli 2020, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de maatregel van bewaring onterecht is opgelegd.
De Raad van State, in de persoon van mr. H.G. Sevenster, heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State heeft geconcludeerd dat de aangevoerde gronden in hoger beroep geen reden vormen om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Er is geen sprake van een situatie waarin het verbod op hoger beroep kan worden doorbroken, zoals bij een oneerlijk proces.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 juli 2020.